Aalto Theater brengt Fausto van Bertin
Fausto, en onbekende titel en een componist waar tot voor kort vermoedelijk geen enkele operaliefhebber van gehoord had, zoiets wekt natuurlijk de nieuwsgierigheid op.
Louise-Angélique Bertin werd geboren in 1805 als dochter van een invloedrijke auteur en hoofdredacteur van het blad ‘Journals des débats et des décrets’ waarin hij zich kritisch uitliet over de regering van Charles X en later Louis Philippe. Hoewel vaders activiteiten hem meermalen in de gevangenis deden belanden wist het gezin zich zeer goed in de hogere kringen van Parijs te handhaven. Louise kon zodoende beroemdheden als Victor Hugo, Gioachino Rossini en Hector Berlioz tot haar kennissenkring rekenen.
Hoewel muzikaal zeer begaafd, werd haar carrière bemoeilijkt door haar geslacht en fysieke toestand: als vrouw had ze het in die tijd al moeilijk genoeg gehad, maar als gevolg van polio kon ze ook niet lopen. Studeren aan een conservatorium was slechts beperkt mogelijk, van voortgezette studie in de vakken contrapunt, fuga en harmonieleer waren vrouwen uitgesloten. Zodoende ontwikkelde Bertin zich thuis als autodidact en dat is in haar opera Fausto uit 1830 beslist te horen.
Fausto was de derde opera van Bertin, na Guy Mannering uit 1825 en Le loup-garou uit 1827. Laatstgenoemde werd 26 keer opgevoerd in de Opéra Comique wat zowel iets zegt over de effectiviteit van haar vaders netwerk als voor Louises compositievaardigheid. Een opera naar Goethes Faust bestond nog niet, aan de verklanking van dit in 1808 verschenen grote werk had niemand zich durven wagen. En complete vertaling in het Frans was overigens pas in 1823 verschenen. Bertin volgt Goethes verhaallijn in het door haarzelf geschreven libretto vrijwel op de voet, zij het dat uitsluitend de gebeurtenissen rond Marguerite worden uitgelicht.
Het werk werd vermoedelijk reeds in 1827 geaccepteerd door het Théâtre-Italien en moest uiteraard uit het Frans vertaald worden in het Italiaans. De première zou plaatsvinden in 1830 met mezzo Rosmunda Pisaroni als Faust en Maria Malibran als Margarita. Dat ging niet door en in 1831 waren deze dames reeds elders geëngageerd. Bij gebrek aan een aansprekende mezzo werd de Hosenrolle van Faust omgewerkt tot eentje voor tenor. En in die versie beleefde het werk drie voorstellingen in maart 1831. Een voorgenomen herneming in het volgende seizoen kwam er niet van. Daarna verdween het werk in de vergetelheid tot het kortgeleden opdook in de Bibliothèque National in Parijs. Een opname van de originele versie door Les Talens Lyriques onder leiding van Christophe Rousset uit 2023 werd in 2024 uitgebracht op cd. En nu is de versie voor tenor te beleven in het Aalto Theater in een productie van Tatjana Gürbaca. In aansluiting hierop volgt van 9 tot 12 mei het ‘Komponistenfestival Her:Voice’ in het Aalto Theater en in de Philharmonie Essen.
Gürbaca situeeert de handeling in een omgeving die doet denken aan de kliniek waarin zowel Margarita als Faust werkzaam zijn, zij het op verschillend afdelingen. Hij in een laboratorium annex mortuarium, zij op de verpleegafdeling. De setting (indecros van Marc Weeger) is vroege jaren ’60 dus, zo stelt Gürbaca nadrukkelijk, nog voor de komst van de ‘Anti-Baby pil’.
Faust is levensmoe en staat op het punt om gif te drinken als zijn assistent Wagner de komst van een jonge vrouw aankondigt. Het is Margarita, de hoofdverpleegster (?) die hem om hulp komt vragen voor haar vriendin Catarina. Wellicht gaat het om een illegale abortus, in elk geval gaat Faust er niet direct op in, moet er nog even over nadenken. Dat duurt lang genoeg om op slag verliefd te worden op die jonge meid en als ze weg is roept hij zelf Mefistofeles aan. Ze worden het snel eens en hij neemt zijn nieuwe verovering mee naar een heks voor een verjongingskuur. De heksensabbat vindt bij haar thuis plaats, vormgegeven als een brave orgie.
De verleidingsscène vindt plaats in en om een prieel. Margarita’s moeder komt in het stuk niet voor. De ‘vrouwelijk inbreng’ beperkt Gürbaca tot de seksscènes waarin de vrouwen hun liefdesobject bestijgen. Eerst de heks, daarna Catarina met Mefistofeles en, als ze eenmaal ‘om is’ ook Margarita met haar verjongde Faust. Mefistofeles en Catarina zorgen in deze productie voor een komische noot, gedragen zich overdreven speels. Dat sluit overigens goed aan bij de aria die Mefistofels zingt als een Italiaanse buffo die weggelopen lijkt uit een Rossini opera.
Mefistofeles heeft Faust indirect schuldig gemaakt aan Margarita’s ondergang: ze is door hem verlaten en door de gemeenschap verstoten waarna ze uit wanhoop haar baby heeft verdronken. Nu moet hij hem ook nog direct schuldig maken aan een halsmisdaad. Als Margarita’s broer Valentin uit de oorlog terugkeert is Mefistofeles direct ter plaatse om hem bij te praten over zijn zus. Als in de persoon van Faust degene arriveert die dit heeft veroorzaakt komt het tot een duel waarbij Mefistofeles ervoor zorgt dat Valentin zich niet kan verdedigen en Faust hem per ongeluk doodsteekt. Mefistofeles bezingt zijn triomf, zijn helleprooi is ingepakt, strik er omheen en klaar.
Faust haalt Mefistofeles over om te proberen Margarita van de guillotine te redden. Ze herkent hem aanvankelijk niet en als ze zich realiseert wie hij is, wijst ze hem af. Ze heeft zich met de dood verzoend. Onmiddellijk klinkt er een hemels koor ten bewijze dat haar ziel is gered. Voor Faust is dat niet aan de orde, die gaat met Mefistofels mee naar de hel. De vrouwelijke librettist Bertin maakt korte metten met hem, net als later Berlioz zal doen. Bij Gounod, Boito en Busoni weet Faust zich eruit te redden en Mefistofeles te slim af te zijn, zo niet bij Bertin.
Muzikaal is de opera zeer enerverend en verrassend, het enthousiasme van de componist spat er van af. Bertin heeft duidelijk geen gebrek gehad aan nieuwe ideeën en door het ontbreken van een ervaren leraar die haar begeleidde in het compositieproces en wat had kunnen bijsturen, is het resultaat een soort Fausto 1.0 geworden. Een 2.0 versie zou beslist welkom zijn geweest. Het is goed mogelijk dat ze de nu nog gemiste ervaring en hulp wel heeft kunnen toepassen in haar vierde en laatste opera La Esmeralda die in de Opéra werd opgevoerd in 1836. In een schandaal dat vooruitwijst naar wat Wagner later zou ervaren met zijn Tannhäuser, werd de zesde voorstelling onderbroken door oproerige bezoekers die bleven roepen dat het werk van Berlioz was en niet van Bertin. Daarna trad ze als componist nooit meer op de voorgrond.
De ouverture van Fausto doet onmiddellijk denken aan Der Freischütz al meende ik ook wendingen uit Guillaume Tell te herkennen. Dat moet haast wel toeval zijn aangezien dat werk pas in 1829 première had, heel kort voor Bertin haar opera moet hebben voltooid. Het publiek in Théâtre-Italien kreeg regelmatig opera’s van Mozart voorgeschoteld en zal in deze Fausto ook wel het nodige van die componist hebben herkend. Zo nu en dan zijn er zowaar echte recitatieven te horen in deze opera semi-seria, stilistisch een anomalie gelet op de rest van de partituur. Overal waar Duivel en Hel in het verhaal opduiken hoor je duidelijk de komst van de Stenen Gast uit Don Giovanni. En in de tweede akte zingt Margarita een prachtige melancholieke aria die klinkt als een kopie van ‘Porgi amor’ uit Le Nozze di Figaro. En die scène met Mefistofeles als ratelende Rossini buffo is reeds genoemd.
Bertin laat haar personages vaak zingen in een laag register waarbij ze zich moeten weren tegen een volledig orkest in plaats van solerende blazers of celli. En in Valentins aria gaat het van hoog naar laag zonder een moment rust, de man is volledig hyper en herhaalt voortdurend dezelfde tekst. Dat zijn momenten dat de muziek tegen de zangers lijkt te zijn geschreven. Ook met climaxen weet Bertin niet goed om te gaan, ze gebruikt dit muzikale expressiemiddel te pas en te onpas waardoor het effect verloren gaat.
Het zal duidelijk zijn dat de zangers van goeden huize moesten komen om hun partijen überhaupt te kunnen zingen en dat het orkest alle zeilen zou moeten bijzetten om hun aandeel goed te laten klinken. Op beide fronten lukte dat op zaterdag 6 april wonderwel en dat is een groot compliment waard.
De titelrol werd op krachtige wijze vertolkt door tenor Mirko Roschkowski die hiermee als gast bij het Aalto optreedt. Ensemble lid Almas Svilpa klonk solide als bijna altijd in de rol van Mefistofels en was tot mijn verrassing ook goed op dreef als ratelende buffo. Jessica Muirhead is aan haar laatste seizoen bij het Aalto bezig en met haar Margarita liet ze nog eens horen hoezeer ze daar in de komende jaren door haar vele fans gemist gaat worden.
In de kleinere rollen van Catharina en Valentin waren respectievelijk mezzo Nataliia Kukhar en tenor George Virban te horen, beiden uitstekend gezongen.
Het Aalto Operakoor en de Essener Philharmonie stonden onder leiding van Andres Spering.
Er volgen nog voorstellingen op 24 april en 11 mei.
Verder kijken, luisteren en lezen