Twee maal matige Mozart in Salzburg
Het Festival in Aix-en-Provence en de Salzburger Festspiele werden deze zomer bezocht door recensenten van Place d’ Opera. Hier de laatste recensie van twee Mozart opera’ s door Lennaert van Anken.
Tradities
Wat de meeste muziekliefhebbers wellicht niet weten is dat de Salzburger Festspiele sinds de opening in 1920 traditioneel jaarlijks het toneelstuk Jedermann van Hugo van Hofmannsthal programmeert. Deze voorstellingen worden vaste prik sfeervol op de Domplatz in de openlucht gegeven bij mooi weer en verplaatst naar binnen bij regen. Sinds het jaar 1921 klinkt naast deze traditie ook ieder festival minstens één Mozart opera. Niet lang daarna voegde Richard Strauss, als één van de oprichters, een derde traditie toe aan het festival door ieder jaar één of meerdere opera’s van hemzelf te programmeren.
De opera’s van Mozart die traditioneel geprogrammeerd worden vooral gekozen uit de zeven laatste werken van de componist (Idomeneo, die Entführung aus dem Serail, de Da-Ponte opera’s, Die Zauberflöte en La Clemenza di Tito). Het komt ook regelmatig voor dat minstens twee van deze titels op het programma staan in Salzburg, zoals ook dit jaar. Er was een herneming van La Clemenza di Tito in de regie van Robert Carsen te zien en een herinstudering van de productie van Don Giovanni in de regie van Romeo Castellucci. Het verschil tussen de ensceneringen had bijna niet groter kunnen zijn.
Niet sterkste Carsen
Robert Carsen had zijn Clemenza di Tito in de huidige tijd geplaatst in het Italiaanse parlement, dat er nogal grijs uitzag. Met aan het einde van de eerste akte verwijzingen naar het bezettingsdrama van het Amerikaanse Capitool in 2021.
De regie was weinig verheffend en niet Carsen’s sterkste. Het meest opvallende was dat Sesto, gespeeld en gezongen door de beroemde mezzo-sopraan Cecilia Bartoli, totaal niet meer als man neergezet was. Of we daaruit op moesten maken dat Sesto een lesbienne was en dat Vitellia opportunistisch inging op de avances van haar tegenspeler of dat het publiek uit zichzelf moet begrijpen dat Sesto een man is (en ercgeen moeite meer gedaan dit te verbloemen, net zoals “blackfacing” niet meer van deze tijd is), werd niet helemaal duidelijk.
Titus in deze productie ging uiteindelijk twee keer dood, want tijdens de Capitool rellen aan het einde van het eerste bedrijf werd hij heel duidelijk dodelijk getroffen en in de slotscène werd hij alsnog gedood door Publius die samenspande met Vitellia. Een raar einde dat nogal uit het niets komt en onnodig het officiële einde ombuigt, waardoor tekst met wat er te zien was niet meer klopte. De regie van Carsen wordt gelegd in het bakje ´niet veelzeggende actualisering in een grauwe aankleding´.
Mooi maar onbegrijpelijk
De regie van Castellucci’s Don Giovanni daarentegen was surrealistisch te noemen en hoort thuis in de categorie ´onbegrijpelijk concept, met mooie beelden´. Tijdens de Ouverture wordt een volledig in het wit gestoken kerkzaal ontdaan van alle kunstobjecten en kerkbanken, omdat er geschilderd lijkt te gaan worden. Even waan ik mij in een voorstelling van Tosca, maar dat wordt abrupt afgebroken als er plots vijf basketballen uit het plafond neervallen. Waarom het gebeurt is een van de vele raadsels die de regisseur opwerpt en vertikt uit te leggen tijdens de voorstelling.
En zo draagt Castellucci het ene raadsel na het andere aan gedurende drie uur, zonder dat je als publiek begrijpt wat er waarom gebeurt. Zo kan ik als voorbeeld vermelden dat Don Giovanni opeens twee kinderen verwekt lijkt te hebben bij Donna Elvira (één of een tweeling zou begrijpelijk zijn, maar twee van verschillende leeftijd is niet logisch omdat hij haar immers drie dagen na hun eerste ontmoeting verlaten heeft). Waarom die kinderen alleen in de eerste scène van Elvira ten tonele verschijnen en verder niet, is mij eveneens een raadsel. Waarom er een auto en later een koets uit de lucht neerdalen, of waarom Don Ottavio zich meermaals in een onbegrijpelijk kostuum moet hijsen, tot twee keer toe geflankeerd met een kleine of grote hond, of waarom er een concertvleugel uit het plafond moet neerstorten; het zijn allemaal raadsels waarmee de regisseur het publiek opzadelt. Soms levert het mooie beelden op, maar het slaat over het algemeen in mijn ogen nergens op. Deze Don Giovanni is als een collage voorstelling waar de ene scène ogenschijnlijk niets met de volgende te maken heeft.
De ca. 140 vrouwen die de regisseur heeft opgevoerd als figuranten, leveren aardige beelden op. Maar wat de exacte functie is van die vrouwen is niet helemaal helder In de tweede akte eten ze Masetto op, daar waar normaal gesproken Don Giovanni hem een flink pak rammel geeft. Je zou eerder verwachten dat ze juist Don Giovanni zouden verslinden in de beroemde slotscène. In plaats daarvan moet Don Giovanni zich van zijn kleren ontdoen en lichtgrijze verf op zijn lichaam aanbrengen, zodat het net lijkt alsof hij een standbeeld wordt. Iets dat nog eens benadrukt wordt in het sextet dat daarop volgt, waarin alle nog levende personages versteend vóór een gelijkend op de grond liggend standbeeld gaan liggen (terwijl het koor het slot van de zes solisten zingt). Het geheel heeft als één verbindende factor de witte kleur van het decor en de kleding, behalve de 140 vrouwen die bijna allemaal een schakering van een lichtroze jurk aan hebben (na eerst verschenen te zijn in ondergoed).
Redelijk hoog niveau
Muzikaal waren beide voorstellingen van een redelijk hoog niveau. Don Giovanni stond onder de leiding van de geliefde, maar ook controversiële, Teodor Currentzis die zijn Utopia Orkest mee had genomen voor in de bak. Hij dirigeerde enerverend, zeer scherp in detailvoering en contrasten, vol dramatiek en lyriek. Ik was verrast, want toen ik hem ooit zag in Amsterdam (bij La Clemenza di Tito – een productie uit Salzburg in de regie van Peter Sellars) was ik niet van hem gecharmeerd. Maar hier in Salzburg was hij voor mij (en de rest van het publiek) de ster van de avond.
De bezetting was redelijk tot goed, maar in Salzburg verwacht je eerlijk gezegd een hoger niveau. Bariton Davide Luciano zong in de titelrol bronstig, zoals dat verwacht wordt van een Don Juan, maar zijn totale performance is niet voldoende beklijvend, wat eigenlijk voor de gehele bezetting gold. Nadezhda Pavlova, Donna Anna, heeft een mooie Russische stem, maar blaast je niet van je stoel. Federica Lombardi als Donna Elvira haalde het meeste succes met haar puik gezongen ´Mi tradi- aria´, maar zingt ook her en der tegen de toon aan. Kyle Ketelsen is een wat saai zingende Leporello, ook te weinig contrasterend met Luciano´s Don helaas. Julien Prégardien (de zoon van Christoph) zong als Don Ottavio zoetgevooisd, maar wat tam en lijzig, eigenlijk zoals de rol vandaag de dag altijd gezongen wordt. Ik houd meer van een iets meer heroïsche klank voor deze rol.
Anna El-Kashem (in juni nog bij DNO als Marzelline in die evenzo onbegrijpelijke Fidelio) zong met tedere stem een mooie, maar wat iele Zerlina, terwijl haar Masetto, Ruben Drole, wat grover van stem was. Mooi contrast, dat wel. Dmitry Ulyanov (Pimen volgend jaar bij DNO in Boris Godunov) zong een uitstekende Commendatore. Zonde dat hij zo weinig te doen heeft!
Daar waar het vocale aandeel in Don Giovanni teleurstelde als niet festival-waardig, was La Clemenza beter toebedeeld. Daarin schitterde de inmiddels 58-jarige Bartoli als Sesto als enige ster in de twee producties. Ze nam de rol reeds op voor de plaat toen ze 25 jaar was. Uiteraard klinkt ze nu wat ouder en is haar stem niet gegroeid in volume, maar ze heeft nog steeds een kloeke coloratuurtechniek en een stralend instrument. Haar tegenspeelster, Vitellia, was de Française Alexandra Marcellier. Een uitstekende laagte is onontbeerlijk voor deze rol, wat vaak resulteert in het engageren van opgeschroefde mezzo-sopranen in de rol van Vitellia, maar meestal met minder succes. In Salzburg was daar geen sprake van, want Marcellier bezit een mooie stem, met een uitstekend bereik, van hoog tot laag. Haar aria’s waren voor mij de hoogtepunten van de voorstelling.
De in Amsterdam bekende tenor Daniel Behle zong ook hier de titelrol (vorig seizoen bij DNO zong hij Lohengrin en komend seizoen Idomeneo). Zijn tenor behoort niet tot de meest sprankelende stemmen uit het veld. Behle zingt adequaat, maar vervoert mij helaas niet. Net als Don Ottavio worden er zelden meer heroïsche stemmen ingezet voor dit soort rollen, terwijl de muziek dat wel verlangt naar mijn idee.
In de kleinere rollen viel de luxueuze bezetting van Ildebrando d’Arcangelo op als Publio, maar zowel Mélissa Petit in de rol van Servilia als Anna Tetruashvili in de rol van Annio konden mij niet echt warm of koud krijgen. Alledaagse stemmen van zangeressen die weinig kleuring gebruiken om in hun zingen variaties aan te brengen. De directie van Gianluca Capuana, die zijn Musiciens du Prince uit Monaco had mogen invliegen, was zo nu en dan curieus te noemen: soms té snel, soms té langzaam. Het stoorde niet al te veel, maar voor mij niet echt een top dirigent.
Per saldo is het altijd fijn om een Mozart opera te mogen zien in Salzburg met goede zangers. Het is echter wel jammer dat het festival altijd maar weer teruggrijpt op die zeven titels. Het zou juist in Salzburg logisch zijn om Mozart’s relatief weinig gespeelde opera’s, die allen stuk voor stuk ook de moeite zijn, een festival podium te gunnen. Wat dat betreft zijn de festivals die gewijd zijn aan andere componisten als Rossini, Verdi en Donizetti beter in balans tussen onbekend werk van de componist. Maar goed, het festival is ook niet exclusief gebonden aan de Salzburgse componist door zijn ontstaansgeschiedenis.
Verder kijken, luisteren en lezen
Ook in het Festival Aix-en Provence werd dit jaar La clemenza di Tito opgevoerd.
Vorig jaar sprak Daniel Behle met Place de l’Opera.