Charvet &Le Consort top in Vivaldi en consorten
Charvet en Le Consort briljant in Vivaldi en consorten
Mezzo Adèle Charvet en Le Consort brachten 29 september niet alleen mooie barokaria’s naar het Concertgebouw, ze toverden de Kleine Zaal even om tot het allang verdwenen Sant’ Angelo. Klein van omvang en budget concurreerde dit theater dapper met een tiental andere Venetiaanse operahuizen. Zo fel als de strijd om het publiek, zo collegiaal kon impresario Vivaldi zijn. Rariteiten van protegés en ‘hits’ van de rode priester zelf leende de Française een warm-jeugdig timbre en stijlvolle virtuositeit.
‘Een souvenir uit de sportzomer Parijs’, grapte Theótime Langlois de Swarte, eerste violist van het hier zestallige Le Consort, na een bruisend startschot met de sinfonia tot L’Olimpiade. In 1734 was dit één van Vivaldi’s laatste triomfen in Sant’ Angelo, sinds 1713 zijn thuisbasis. Pal aan het Canal Grande had het toch minder prestige dan bv. San Grisostomo, voor vrijbuiter Vivaldi verboden terrein. Maar hij maakte het tot creatieve hub en bolwerk tegen de opkomende Napolitaanse stijl, bij de elite bemind.
De oude garde heerste nog in 1714, toen ene Michelangelo Gasparini een ongekunstelde cantilene (semplicetto, zegt de tekst) schreef waarmee Adèle Charvet al zingende uit de coulissen stapte. Met pizzicato’s was de begeleiding heel anders dan op de cd met min of meer gelijk program. Variatie en improvisatie zijn vereisten in dit repertoire, wat Le Consort in enkele Vivaldi-concerti fraai etaleerde.
De jonge mezzo zette als winnares van het Lied-IVC 2016* en met een Russisch rolletje bij DNO al vele Nederlandse stappen, maar bracht nu barok, naar eigen zeggen haar passend als ‘een jurk op maat!’ De zwartfluwelen robe zondagmiddag had een masculien tintje, wie weet vanwege de mannelijke kijk in veel ariateksten. Ook 300 jaar terug waren het veelal vrouwenstemmen want dure castraten kon Bruin niet trekken. Een al dan niet bruine beer figureerde wél in allerlei producties. Andere tijden…
Met ’Siam navi’, opnieuw uit L’Olimpiade, gaf Vivaldi toe aan het galante nieuwe primaat van de zang maar hield tegelijk vast aan zijn eigen inventieve orkestbehandeling. In deze vaak vertolkte aria deed Charvet niets onder voor collega’s met haar royaal bemeten kerngezonde geluid, fluwelig in laag- en middenregister, hel oplichtend in de hoogte maar altijd muzikaal en uit één stuk. Knap hoe ze het da capo juist op kalme frasen ornamenteerde, een kermiseffect in dit al zo acrobatische stuk vermijdend.
Zeker een Nederlandse primeur was ‘Astri aversi’ van Fortunato Chelleri, een componist van Duits-Italiaanse komaf aan wie Vivaldi zijn eerste kansen gaf. Een ware aria di furore waarin Charvet en De Swarte elkaar met trillers en arpeggio’s bestookten. Typerend was de grote vocale afdaling in het da capo. De centrale ligging van veel gekozen aria’s stelde de mezzo in staat met haar stemomvang zowel hoog als laag flink uit te pakken, zodat zelfs in deze intieme ruimte de muziek enorme allure verkreeg.
Giovanni Alberto Ristori was amper 20 bij zijn debuut in Sant’ Angelo. Erg à la Vivaldi klonken twee aria’s met vloeiende zanglijnen boven transparante instrumentale ostinato’s. Elke geplukte snaar was hoorbaar, al nam Charvet zelden toevlucht tot een fluistertoon. Uitnodigend warm reeg ze de noten aaneen met een stem die geen trucjes behoeft. De later in Dresden gevierde Ristori is overigens geen herontdekking: oud-Concertgebouwdirecteur Rudolf Mengelberg promoveerde in 1915 op zijn werk.
Vivaldi zelf, naast artistiek leider ook huiscomponist bij Sant’ Angelo, klonk op zijn frivoolst in ‘Quella bianca’, een brutaal ariaatje dat theaterdier Adèle Charvet opsierde met dansjes, geknipte vingers en haast Spaans aandoende kreten van ‘poco, poco!’ Echter zonder zangfinesse uit het oog te verliezen, zoals ze ook een puntgave triller liet opklinken midden in de heftige noten van ‘Gelido in ogni vena’.
Deze aria uit Farnace, over een vader schuldig aan zijn zoons dood, bracht de diepste emoties boven en het opzettelijk scherpste randje aan Charvets prachtige stem. De hoge noot op ‘esangue’ ging door merg en been. Le Consort zette de dynamische schakeringen waarmee ‘het bloed in de aderen stokt’ vlijmscherp aan maar onbegeleid zwevend wist de uiterst geconcentreerde mezzo nog meer te raken.
Gesloten ogen, maar nu niet van afschuw, keerden terug in ‘Sovvente il sole’, een in 1726 niet meer modieuze dialoog tussen stem en viool, waar Vivaldi in excelleerde. De Swarte’s slanke toon, alert en fantasierijk maar wars van geschmier, beantwoordde Charvet met gepast vergenoegde lichtheid. De gestaag wiegende toon van deze bijdrage aan het pasticcio Andromeda liberata verleidt soms tot een al te romantische treurzang, terwijl Perseus hier bezingt dat het gevaar voor Andromeda geweken is…
‘Alma oppressa’ debuteerde feitelijk in Verona maar was top als klapper. Charvet trok alles uit de kast qua barokke vertolkingskunst, in dit vliegtempo ook accuratesse en ademsteun onder druk. Als toegift bracht Händel met zijn heel andere lyriek haar veelgeroemde ‘zijdeklank’ optimaal boven. Een reprise van ‘Quella bianca’ zag de celliste haar instrument als gitaar hanteren en de klaveciniste de contrabas sluw inpikken. Een aanstekelijke jeugdige kameraadschap die hopelijk nooit zal wijken voor routine.
Verder lezen, kijken en luisteren
Video horend bij het programma en de Cd ‘Vivaldi, Chelleri & Ristori: Teatro Sant’Angelo’ .