Elisabeth-legende van Liszt mist spanning
De geschiedenis kent een Elisabeth van Hongarije en een Elisabeth van Thüringen, beiden heilig. Het betreft een en dezelfde vrouw, een middeleeuwse prinses geboren in Hongarije en wegens huwelijk verhuisd naar Thüringen. De negentiende-eeuwse componist Franz Liszt wijdde aan haar leven een avondvullend oratorium. Hij dirigeerde de wereldpremière in 1865 zelf in de Hongaarse hoofdstad Pest. Gekleed in de zwarte soutane van een geestelijke leidde hij een koor- en orkestmassa van zo’n vijfhonderd musici. De uitvoering op zaterdag 12 oktober in de NTR ZaterdagMatinee telde rond honderd Hongaarse musici; zij vulden het Amsterdamse Concertgebouw royaal met klank.
‘De vrome legende van Liszt’, zo afficheerde de Matinee de uitvoering. Ik ervoer het heden ten dage weinig uitgevoerde oratorium als supervroom, mierzoet in zijn muzikale expressie en met een gebrek aan spanning in de teksten van librettist Otto Roquette. Hij benutte een Frans origineel over de Hongaars-Thüringse prinses, en nam in de vormgeving en uitwerking de fresco’s over die Moritz von Schwind schilderde in de herbouwde Wartburg met als onderwerp: het leven, het wonder en het sterven van Elisabeth. Zes muzikale fresco’s telt het tweedelige oratorium ‘Die legende von der heiligen Elisabeth’.
Een uitgebreide, dik tien minuten durende, symfonische inleiding opent met een door één tot drie fluiten gespeeld lieflijk motief. Dat duikt gaande het oratorium regelmatig op, doorgaans in relatie met de sopraanpartij die Elisabeth uitbeeldt. Een prachtig en spannend stuk, deze ouverture, door het Hongaars Nationaal Filharmonisch Orkest met gloed gespeeld onder leiding van chefdirigent György Vashegyi.
Zwarte toog
Franz Liszt raakte in de jaren 1850 steeds meer onder invloed van religieuze en mystieke gevoelens die hij, alhoewel een levendige bonvivant, vanuit zijn jeugd met zich meedroeg. Een en ander resulteerde in 1865 in de toediening van de vier lagere wijdingen die vroeger in de rooms-katholieke kerk de weg naar het priesterschap voorbereidden. Maar zover kwam het niet bij Liszt die overigens koketteerde met zijn status door een zwarte priestertoog te dragen en zich ‘abbé’ te laten noemen.
Met de composities van psalmteksten, missen en uiteindelijk oratoria (de Elisabeth-legende en het Christus oratorium) gaf hij uiting aan zijn spirituele instelling. In het Elisabeth oratorium komt dat vooral tot uitdrukking in het tweede deel. Daarin schildert Liszt in fraaie pasteltinten de weldaden van zijn heilige heldin als verzorgster van armen en zieken. ‘Hier woont zij in een hut’ zo zingt het vrouwenkoor, zowel begeleid door het orkest als met orgel in waarlijk hemelse muziek. De kwaliteit van de vrouwen in het Hongaars Nationaal Koor sprak boekdelen. Sterk klonk ook het mannenkoor dat de ridders verklankt die, geleid door landgraaf Ludwig, op kruistocht naar het Heilig Land vertrekken.
Sociaal bewogen
Ludwig en zijn vrouw Elisabeth vullen in feite het verhaal gedurende het eerste deel. Zij is een sociaal bewogen type dat, tegen de zin van Ludwig, er op uit trekt om voedsel uit te delen aan de behoeftige bevolking. Als Ludwig zijn vrouw betrapt bij haar liefdadigheidswerk, eist hij opheldering. Dan ontplooit Elisabeth haar voorschoot en blijken daar geen broden in te zitten maar rozen. Dit rozenwonder brengt de echtelieden tot elkaar. Aan deze kernscène uit het oratorium ontbreekt het aan dramatische spanning. Je zou verwachten dat er een felle discussie ontstaat, dat Ludwig in woede uitbarst. Maar neen, het blijft bij een hoffelijke stemverheffing, en Elisabeth geeft toe.
Muzikaal wordt het rozenwonder niet spectaculair uitgewerkt; het koor zingt en looft de Heer, waarbij het orkest de intonatie van het ‘Te Deum’ laat horen. Het duet dat Ludwig en Elisabeth daarna zingen, is qua tekst en muziek suikerzoet. Bariton Johannes Kammler als Ludwig en sopraan Gabriela Scherer als Elisabeth mengden mystieke vervoering in de voordracht van hun lyrische lijnen. In de orkestrale begeleiding vielen de fraaie partijen voor de fluiten en de klarinetten op. Dirigent Vashegyi bewerkstelligde met een precieze aanpak een kleurrijke expressie.
Furieuze Sophie
Echte opera-achtige dramatiek ontplooide zich pas aan het begin van het tweede deel. Eindelijk spanning in het verhaal want dan verschijnt de schoonmoeder van Elisabeth ten tonele, gravin Sophie. Zij eist de macht op als nieuwe landgravin, want, zo blijkt, haar zoon Ludwig is tijdens de tocht naar het Heilig Land overleden. Mezzosopraan Dorottya Láng pakte flink uit in de furieuze partij die Liszt haar in de mond legde. Niets ontziend verjoeg zij Elisabeth uit de Wartburg, ook al woedde er in de natuur een heftige storm, met hevig geweld van de kopersectie krachtig verklankt. Daarna zakte de spanning van het verhaal weg, want Elisabeth legt zich bij haar verbanning neer, droomt van de gelukzalige momenten met Ludwig op de Wartburg. Overigens prachtig gezongen door Gabriela Scherer.
Een paar stevige koren, onder andere lofzangen op Hongarije en Thüringen, rondden het oratorium af. Het matinee-publiek in de mager bezette grote zaal kwam wel los in een flink applaus voor het Hongaarse gezelschap, aangevuld met het Nederlandse Nationaal Kinderkoor dat de komst van Elisabeth naar het Thüringse hof als vierjarig prinsesje bezong.
Het volledige concert is door een technische storing pas te beluisteren op 23 november op NPOKlassiek .