Le lacrime di Eros adembenemend macaber
Bij de inleiding voor de pers geeft dirigent Raphäel Pichon aan dat bij de geboorte van opera alles mogelijk was: het publiek zat dikwijls 360 graden rond het podium, er werd met parfums gespoten en men haalde gretig dieren op het toneel. De spanning van een nieuw genre fascineert Pichon al jaren, en dat heeft uiteindelijk tot de voorstelling Le lacrime di Eros heeft geleid, die nog slechts vier keer gespeeld wordt bij De Nationale Opera.
Het resultaat, in regie van Romeo Castellucci, is qua muziek en beeld vaak adembenemend. Maar ook wreed en absurd. Als u enthousiast wordt van het idee bariton Gyula Orendt onder een straal bloed Funeste piagge (Peri) te horen zingen, en hem daarna rood doordrenkt het podium te zien verlaten, dan mag u deze voorstelling niet missen, hoewel alle voorstellingen al uitverkocht zijn.
De geboorte van opera
Het idee een operavoorstelling te maken over het ontstaan van opera, en in die voorstelling veel componisten uit de late renaissance en vroege barok op te voeren, die volgens Pichon vaak onmisbaar waren voor de vorming van het genre, is al jarenlang de wens van de dirigent. Zeven jaar geleden, zo laat ik mij vertellen, heeft dit tot de Cd.Stravaganza d’Amore geleid. Ook de coronatijd heeft nog voor jaren uitstel gezorgd. Voor sommige makers was het dus een enorme mijlpaal vrijdag, eindelijk de première van die lang uitgedachte voorstelling.
De spanning van het tijdperk dat in het nieuwe genre ‘alles mogelijk was’, wat mede veroorzaakt werd door de uitvinding van nieuwe theatertechnieken (aldus Pichon), heeft men duidelijk proberen te vangen in deze Le lacrime di Eros. Het is voortdurend de vraag wat we nu weer zullen zien of gaan horen. Aanvankelijk leidt dat tot een aantal macabere beelden. Een verhaal is er niet, het resultaat is daardoor redelijk onsamenhangend. Maar als gezegd dikwijls adembenemend, zowel qua beeld als geluid.
Prachtige muziek in zes hoofdstukken
Pichon en Castellucci hebben de voorstelling ingedeeld in zes hoofdstukken, die zij ‘Libro I’ tm ‘Libro VI’ noemen, daarmee suggererend dat het muziek betreft uit zes bundels (wat niet zo is, maar componisten van ‘oude muziek’ gaven hun muziek dikwijls uit in verschillende samengebonden delen, vandaar).
Er wordt geweldig gemusiceerd door Pichon en zijn Pygmalion. Men speelt op oude instrumenten dat het een lust is. Ook de oude koperinstrumenten, bij mijn weten gevoelig voor kleine temperatuurverschillen en dergelijke, zijn bij iedere inzet zuiver en men maakt er uitbundig thrillers en andere versieringen mee. Het koor van Pygmalion zingt stevig, maar zonder vibrato en wekt de indruk geheel uit solisten te bestaan. Dit Franse gezelschap is echt wereldklasse.
Adembenemende opening
De inleiding, waar het direct al om het bloed van sopraan Jeanine De Bique gaat, en Libro I, getiteld Amor Machina, spelen zich af achter een wit gaas. Ook de ruimte is wit en de belichting is prachtig. Een adembenemend beeld. Als er later ook mensen van het koor opkomen in extravagante kostuums, en zij aan het dansen gaan (iedereen kan dansen in deze voorstelling, vergelijk de L’Orfeo van De Reisopera in 2020) doet het beeld denken aan sommige scènes van de eveneens experimentele film Fantasia (1940). Mede vanwege het gaas zien wij namelijk vaak schimmen. Ook de belichting gaat het experiment aan. Groot compliment voor Benedikt Zehm.
De liefdesmachine van de titel verschijnt ook nog ten tonele, en Libro I eindigt met een enthousiast Bacco, Bacco (Francesco Corteccia). Dan wordt het gaas opgehaald.
Huilende Eros reageert zich af op willekeurige slachtoffers
Het verdriet van Eros, de god van liefde en hunkering, leidt in deze voorstelling vaak tot martelpraktijken. Eros blijkt een kleine sadist te zijn. Op zich klopt dat wel, liefde kan martelend werken. Er gaat van beiden ook een grote zinnelijkheid uit. Maar de taferelen van martelpraktijken drukken het meest zijn stempel op de regie en het is de vraag of de gemiddelde operabezoeker daar wel op zit te wachten.
Concreet gaat het om Libro II en Libro III met de titels Amor en Aqua Amoris. De formule hier is dat er tijdens een muzikaal nummer iemand plaatsneemt op bijvoorbeeld een elektrische stoel, een pijnbank of zich onderwerpt aan een ander zinnelijk experiment en deze kwelling ondergaat onder het toeziend oog van de anderen, die er ernstig, maar gelaten naar kijken. Wat te denken van De Bique die aan het waterboarden gaat. Tijdens de lieflijke loopjes van harp en andere begeleiding giet ze op Ardo, ma non ardisco (Domenico Belli) straaltjes water over haar slachtoffer uit. Als de eerste jerrycan leeg is, pakt ze de tweede. Het gieten gaat maar door, uiteindelijk is het slachtoffer dan verdronken, maar staat de volgende scène woest op en kijkt bewegingsloos toe voor het volgende tafereel (de doop van een vrouw die aan contortie doet).
Al het martelen krijgt iets repeterends. Afschrikwekkend natuurlijk. Maar in deze stilistische vorm kan het ook nieuwsgierigheid opwekken: wat zullen we nu weer te zien krijgen? Of het kan zelfs vanwege al zijn absurditeit een lachbui teweegbrengen, ware het niet dat we ons vrijdag in zeer serieus gezelschap bevonden. Hoe dan ook, uiteindelijk slaat de martelmoeheid wel toe: moet dit nu allemaal, ga je toch denken.
Ook Castellucci lijkt dit te beseffen, want dan is het Libro IV getiteld Locus Solus, waarin er tijd is om al het bloed op te dweilen en het tweede deel van Libro V en VI aan te vangen.
Eros is uitgehuild
In boek V en VI is er moeilijk een rode draad te ontdekken. Het toneelbeeld gaat van wit naar prachtig rood en later naar groen en er komt daadwerkelijk een dier in beeld, namelijk een slang. Een slotscène met hoofdrolspelers De Bique en Orendt suggereert nog iets van een verhaal. Gebruik makend van rubberen slangen wisselen zij elkaars uitlaatgassen uit (u zult het moeten zien om te begrijpen).
Naast De Bique en Orendt, en ensembles uit het koor van Pygmalion, zongen trouwens ook nog mezzosopraan Katia Ledoux en tenor Zachary Wilder, ook zij zongen bijzonder goed. Wilder had echt een bijrol, en ook Ledoux kreeg niet heel veel te doen, ook al zong zij in de tweede helft nog uit de orkestbak, waar het koor zich ook had verzameld.
Een samenbindend motief in deze opera zou nog wel de slang kunnen zijn, in de breedste zin van het woord, want het uitwisselen van bloed, vergif (Venum in Parola is de titel van Libro V) en nu dus ook gas is een suggestie die doorloopt door de hele voorstelling. Maar verder is het lastig samenhang te zien en dit lijkt een gemiste kans te zijn.
Een geheel nieuwe ervaring?
Zo stevig gemusiceerd en met experimenten in dans en beeld, zou je verwachten iets geheel nieuws te zien. Toch deed de voorstelling mij sterk denken aan de opening van Het Festival van de Oude Muziek vorig jaar, welke ook nog op Youtube staat. Het was toen La Tempête onder leiding van Simon-Pierre Bestion die ook zo stevig musiceerde en een spannende choreografie had ingebouwd waarin alles mogelijk leek. Een heel dierbare herinnering voor mij. We hebben geluk dat gezelschappen als La Tempête en Pygmalion nog niet in de nevelen van de tijd zijn verdwenen.
De voorstellingen van Le lacrime di Eros op 17, 18 , 20 en 21 november zijn allemaal uitverkocht.
Verder lezen, kijken en luisteren
Raphäel Pichon vertelt over Le lacrime di Eros.
Katia Ledoux sprak met Place de l’Opera