Capriccio komt niet uit de verf op witte doek
Of het een slimme zet was van de Metropolitan Opera om Richard Strauss’ Capriccio op te nemen in haar bioscoopprogramma, vraag ik me af. De ‘salonopera’ kwam mij gisteravond in CineMec in Ede nogal statisch en traag over. De muziek was echter wonderschoon en de uitvoering dik in orde.
Capriccio is de laatste opera van Richard Strauss. In de opera wordt de meest essentiële vraag over opera besproken: hoe verhouden tekst en muziek zich tot elkaar? Het is een vraag die sinds het ontstaan van de kunstvorm aan het begin van de zeventiende eeuw onophoudelijk gesteld is en die zeker de moeite van het onderzoeken waard is. Maar: moet dat in een opera?
Ik vind het eerlijk gezegd geen geslaagd idee. Capriccio is een soort salonopera, of ‘praatopera’. Een gravin, graaf, dichter, componist, theaterregisseur en actrice debatteren bijna drie uur lang over poëzie en muziek. Alles speelt zich af in dezelfde salon en er vinden amper handelingen plaats. Een verhaal met gebeurtenissen en een ontwikkeling is er vrijwel niet, de opera is één grote conversatie. Die ook nog eens traag verloopt.
Richard Strauss’ muziek vind ik wel buitengewoon fraai. Het strijksextet waar de opera mee begint, het zoete liefdesgedicht dat de componist zingt, de chaotische scène als theaterregisseur La Roche zijn plannen voor de verjaardagsviering van de gravin meedeelt, het grappige duet van de Italiaanse operazangers die een optreden komen geven, de fantastische lyrische slotscène: je oren komen volop aan hun trekken. Strauss weet alles wat gezegd wordt subliem uit te beelden in zijn muziek.
Dirigent Andrew Davis leidt het orkest in een verfijnde uitvoering van deze muziek en ook de solisten zijn van hoog niveau. Joseph Kaiser is een gevoelige, elegant zingende componist Flamand en de dichter Olivier wordt uitstekend vertolkt door Russell Braun. Hetzelfde geldt voor de onderhoudende bas Peter Rose als theaterregisseur La Roche.
Hét gezicht van de productie is Renée Fleming in de rol van gravin, maar voor mijn gevoel maakt ze dat pas in de groots en gracieus gezongen finale waar. In de delen daarvoor klinkt ze wat verkrampt en blijft de geweldig rijke klank die zeker uit haar keel kan komen vaak achterwege.
Wat dat betreft ben ik meer onder de indruk van Sarah Connolly, die met volle stem en lichte humor de actrice Clairon vertolkt. En ook Barry Banks en Olga Makarina doen het voortreffelijk als de Italiaanse operazangers. Banks’ tenor laat vocaal misschien nog wel het beste van de avond horen.
Vanwege de muziek en deze hoogstaande uitvoering kan ik me voorstellen dat de opera in het theater zeker het beluisteren waard is. Als ik naar een bioscoop ga, heb ik echter visueel hogere verwachtingen. En dan valt het tegen. Het is mij te statisch en te traag, wat ook de cameravoering – normaliter dé pre van de bioscoop ten opzichte van het theater – weinig kansen laat.
De volgende live-uitzending van een New Yorkse opera is Verdi’s Il Trovatore op zaterdag 30 april. Daar zit hoogstwaarschijnlijk meer actie in.
Zie voor meer informatie de website van CineMec.
4Reacties
Ben het met je eens Jordi. Het was te verwachten natuurlijk. Gelukkig maakte de finale het 1 en ander goed, maar dat zingende gepraat was me toch iets teveel.
Saai… Saai… weinig publiek … tussen het vele geeuwen en ergernis zelf een pauze gemaakt, maar gelukkig tijdig terug voor Flemings schitterende finale. Geen Capriccio meer voor mij.
Ik heb deze productie niet gezien en de foto’s zien er wat oubollig uit, maar het werk zelf ervaar ik niet als zo ‘slaapverwekkend’. Het is eigenlijk met Ariadne auf Naxos mijn favoriete Strauss-opera. Maar ja, ik ben ook gek op Gluck (die in Capriccio geciteerd wordt) en die vinden veel mensen eveneens saai. De ironie in het werk spreekt me aan, bijvoorbeeld in de zin ‘Oper ist ein absurdes Ding’. Ik wil niemand tegen de benen schoppen maar er zit iets in… Zelf ben ik al 20 jaar een fanatieke operaliefhebber, toch word ik ook weleens een beetje moe van alle opgeblazen hartstochten. Wat zelfspot kan zo nu en dan geen kwaad, zoals ook Händel en Puccini konden laten horen (de parodie op zichzelf in ‘O mio babbino caro!).
Dat klopt Martin. Operaliefhebbers zijn vaak zelf ook een beetje absurd, mijzelf inbegrepen, maar op een leuke manier natuurlijk.