Frederik de Grote niet zo groot in Staatsoper
In het kader van het 300e geboortejaar van Frederik de Grote zette de Staatsoper Unter den Linden in Berlijn de opera Montezuma op het toneel, op een libretto van de koning zelf. Een nogal magere bijdrage aan de talloze activiteiten rond Frederik. De fascinerende opera had meer verdiend.
Wie niet in Duitsland woont, heeft het misschien nog niet meegekregen, maar 2012 is het jaar van Frederik de Grote. Het Duitse medialandschap wordt overspoeld met artikelen, boeken, tv-documentaires en tentoonstellingen over deze controversiële Pruisische koning, die 300 jaar geleden geboren werd.
Te midden van alle Frederik-activiteiten worden ook vele evenementen georganiseerd die gaan over zijn beroemde muzikale kant. EMI bracht onlangs een cd uit met zijn fluitconcerten en deze zomer gaat een musical over hem in première in Potsdam.
Het was dan ook onvermijdelijk dat de Berlijnse Staatsoper – een huis dat oorspronkelijk door Frederik zelf gebouwd werd om zijn favoriete Italiaanse opera’s op te laten voeren – aandacht zou besteden aan de monarch. Het gezelschap gaf een concertante uitvoering van Montezuma (1755), waar Frederik het libretto voor schreef en hofcomponist Carl Heinrich Graun de muziek, in een stijl die ergens tussen Händel en Haydn in zit.
De Staatsoper boekte twee decennia geleden al een groot succes met Graun toen het zijn Cleopatra & Cesare ensceneerde, met René Jacobs op de bok en Janet Williams en Iris Vermillion in de hoofdrollen. Het was deze opera waarmee de Staatsoper ooit geïnaugureerd werd door Frederik. De Staatsoper-intendant van toen wilde er een nieuw tijdperk mee inluiden na het vallen van de Muur.
De productie was een hit, niet in het minst vanwege de twee hoofdrolzangers, die een lust waren om te zien en te horen in de simpele maar effectieve enscenering (er is een geweldige cd van deze productie uitgebracht).
Twintig jaar later, onder de nieuwe intendant Jürgen Flimm, gelooft de Staatsoper kennelijk niet meer in de aantrekkingskracht van Frederik of Graun. In plaats van een geënsceneerde versie van deze historisch werkelijk fascinerende opera over een vredelievende vorst (Montezuma) en zijn wrede maar succesvolle rivaal (Cortez), brengt het huis slechts twee (!) concertante uitvoeringen. Alle recitatieven zijn geschrapt en vervangen door een verteller. In andere woorden: in plaats van enig drama of actie krijg je een reeks leuke maar uit hun context gehaalde aria’s.
Dirigent Michael Hofstetter deed hard zijn best om de Staatskapelle te bezielen tot spel met passie en barokglorie. Jammer genoeg slaagde hij daar slechts gedeeltelijk in. De klank was nergens weelderig. Er was geen ‘gouden randje’ om de muziek, zoals bij René Jacobs destijds.
Maar vervelender was dat de solisten weinig fascinerend voor de dag kwamen. Frederik engageerde een stercastraat en Italiaanse prima donna voor de twee hoofdrollen van Montezuma en zijn verloofde Eupaforice. In Berlijn zong Vesslina Kasarova de Mexicaanse edelman, gestoken in een glitterende zwarte smoking.
Haar stijl was zo ‘gemaakt’ dat het voor mij onmogelijk was om ook maar van één van haar vele mooie aria’s te genieten. Het was alsof ze iedere noot apart spelde, zonder langere lijnen te fraseren of de aria’s de benodigde vloeiende schoonheid te geven. Ja, ze acteerde expressief, met gezicht en lichaam. Maar haar zang was, voor mijn oren, als een karikatuur.
Anna Prohaska, een jong ensemblelid van de Staatsoper, zong de Mexicaanse prinses met dunne, onkarakteristieke sopraan. Haar vertolking zou je ‘professioneel’ kunnen noemen. Maar niet meer dan dat.
Aangezien het om de tweede sterrenrol ging, vroeg ik me af waarom de zwaar gesubsidieerde Staatsoper in vredesnaam niet een meer gevierde colotaruursopraan van de internationale barokscene had gecontracteerd. (De hele avond moest ik denken hoe deze muziek geklonken zou hebben als Janet Williams er was geweest.)
Hoe Graun kán klinken, werd duidelijk toen Ann Hallenberg als de Spaanse krijger Narvés begon te zingen. Met rijke mezzoklanken, sterke topnoten en verwoed temperament veranderde ze de muziek in een opwindende ervaring – zoals het zou moeten zijn. Al na haar eerste aria kreeg ze ovaties.
De jonge tenor Kenneth Tarver viel in voor Pavol Breslik als de dienaar Tezeuco en imponeerde met vederlichte bravura-coloratura; een plezier om naar te luisteren. Dat terwijl Florian Hoffmanns coloraturen klonken alsof hij een echte (echte!) slechte dag had en überhaupt geen coloratuurstem als uitgangspunt.
De ondersteunende cast werd gecompleteerd door de rijke stem van Adriane Queiroz als dienstmeisje Erissena en door countertenor Michael Maniaci als een bepaald niet heldhaftige Cortez. Hij klonk te licht om geloofwaardig te zijn als verschrikkelijke Spaanse veroveraar.
Waarom de Staatsoper geen originelere en specialere cast opstelde voor deze belangrijke muzikale herrijzenis, gaat aan mij voorbij. En waarom gebruikten ze als achtergrond niet wat van de beelden die momenteel te zien zijn in het Musikinstrumentenmuseum, in een zeer aan te raden Montezuma-tentoonstelling? Het zou de avond visueel interessanter hebben gemaakt dan nu, met de nogal saaie vertelling van Klaus Schreiber tegen een grijze muur als achtergrond.
Het lijkt erop dat de huidige intendant niet geïnteresseerd was om iets speciaals aan te bieden in dit Frederik-jaar. Hij wilde enkel aan zijn plicht voldoen. En dus kregen we niet meer dan een fascinerende opera in een niet erg fascinerende opvoering.