Veelzijdige Gijsbertsen lost beloften in
“Goodbye forever.” Met die woorden eindigde tenor Peter Gijsbertsen dinsdag in de Kleine Zaal van het Concertgebouw zijn programma. Mogen ze niet profetisch zijn… Een glanzende internationale carrière is hem van harte gegund, maar voor zulke fraaie optredens mag hij nog vaak terugkeren.
Zoals menig recent doorgebroken Nederlandse zanger heeft Gijsbertsen (1983) vooral in het buitenland zijn kunst geperfectioneerd. Niet in één van de vele Duitse operahuizen, maar in het Britse Glyndebourne, waar hij de afgelopen jaren een vaste gast was. In 2007 won hij daar de John Christie Award, met beroemde voorgangers als Gerald Finley en Kate Royal, en schitterde hij onder meer in Purcells Fairy Queen.
Het lijkt me behoorlijk zenuwslopend om zowel op het podium als in de zaal omringd te zijn door ‘native speakers’. Maar Gijsbertsen voelt zich duidelijk thuis in de Engelse taal. Met de kleine maar cruciale rol van Novice in Brittens Billy Budd oogstte hij deze zomer unanieme lof van de Britse pers. Mijn eerste kennismaking, op het voor hem zo succesvol verlopen Vocalistenconcours in Den Bosch, betrof ook Engels repertoire, Händels Samson.
Dat wekte verwachtingen voor het begin van Brittens vroege cyclus On this Island op teksten van W.H. Auden. ‘Let the florid music praise’, een barokimitatie vol coloraturen en klanknabootsingen, bleek uitermate geschikt voor Gijsbertsens flexibele geluid, met de bij goede tenoren zo aantrekkelijke glans in de hoogte. Een stevige kern en een lichtprikkelend vibrato geven hem een robuuste uitstraling en houden zoetsappigheid buiten de deur.
In het laatste lied ‘As it is, plenty’, een afrekening van Auden met burgerlijke zelfgenoegzaamheid, knipoogt Britten naar populaire muziek. Hier wilde Gijsbertsen naar mijn idee te veel interpreteren en kleuren, terwijl afstandelijke ironie gepaster zou zijn. Ook ‘Seascape’ kreeg een erg nadrukkelijke en net iets te luide vertolking, ten koste van de verstaanbaarheid en de voorstudie van de zilte klankwereld van Peter Grimes in de pianopartij.
Zeer indrukwekkend vond ik het declamatorische ‘Nocturne’, ondersteund met eenvoudige akkoorden door de jonge, prima pianist David Smith, deze zomer ook zijn begeleider bij de Wigmore Song Competition. Het is een lakmoesproef voor een zanger om in zo’n sober lied de spanningsboog vast te houden, maar Gijsbertsen slaagde met vlag en wimpel.
Drie liederen van Henze uit 1983, ook op gedichten van Auden, werden door de zanger geruststellend ingeleid: “Het valt wel mee met de moeilijkheid.” Dat gold zeker voor het lyrische ‘Lay Your Sleeping Head, my Love’ (wat betreft de muziek, niet de tekst…). Zwevende hoge noten en fraaie legatolijnen gaven de tederheid in deze liefdesverklaring veel profiel.
Voor de pauze klonk meer traditioneel Duits liedrepertoire, zoals Schumanns Liederkreis (opus 39), volgens de componist zijn meest romantische muziek. Tegenwoordig horen we deze cyclus meestal van een bariton, in uitvoeringen vol subtiel fluisterende halftinten. Maar Gijsbertsens meer extraverte aanpak werd door mij zeker niet als opera-achtig of luidruchtig ervaren. Een al te afgewogen vertolking kan immers ook ten koste gaan van de spanning en de spontaniteit in de muziek.
Hier ligt volgens mij Gijsbertsens kracht. Bovendien voegde hij verrassende persoonlijke toetsen toe. Bijvoorbeeld de kokette kleuring van de heks Lorelei in ‘Waldesgespräch’ of de bitterheid over het verraad van een vriend in ‘Zwielicht’, ondersteund met beeldende maar niet overdreven lichaamstaal.
Vreugde en verdriet zitten elkaar in deze cyclus bijzonder nauw op de huid. Bij Gijsbertsen bleven het meer gescheiden werelden, maar dat had ook voordelen. In het luchtige achtste lied, ‘In der Fremde’, met een heerlijk springerig intro van Smith, liet Gijsbertsen de slotconclusie dat zijn geliefde “doch so lange tot ist” als een schokkend besef overkomen. De tragiek van het zelfbedrog kwam hierdoor treffend naar voren.
Van de vijf Schubert-liederen vond ik het zorgeloze en levendige ‘Der Musensohn’ het best getypeerd. Ook de jonge Beethoven kwam aan bod, met een gepassioneerde uitvoering van ‘Adelaide’. Naast Schumanns psychologische indringendheid lijkt dit hyperromantische lied wat gedateerd. Ondanks het gat in tijd en in statuur tussen beide componisten hoorde ik een verband met de werken van Tosti die de avond besloten.
Tosti betreft weliswaar salonmuziek, maar met een oprecht kloppend hart. Die liederen vielen zeker niet uit de toon in het gevarieerde programma. Gijsbertsens stem lijkt me weinig Italiaans gekleurd, maar bloeide niettemin prachtig op in de uitgesponnen melancholieke frasen, al bleef de begeleiding van Smith in mijn oren wat nuchter.
Het enthousiasme van het publiek werd beloond met opnieuw een Tosti-lied, ‘Sogno’ (droom). Gijsbertsen noemde het in zijn recente interview op deze site “fantastisch” om in de Kleine Zaal te mogen staan. Ik voorspel dat nog veel stoutere dromen in vervulling zullen gaan voor de sympathieke zanger!