MUSA beklimt de Hohe Messe bij Robeco
Een muziekcultuur bloeit slechts op een basis van amateurs. Vocaal ensemble MUSA bewees in de Robeco SummerNights hoe sterk dat fundament kan zijn. Met Bachs veeleisende Hohe Messe leidden oprichter Peter Dijkstra en zijn zangers het publiek een stapje dichter naar de hemel.
De monumentale Hohe Messe met zijn tijdloze Latijnse teksten lijkt een vreemde eend in de bijt op deze operawebsite. Bach duikt in deze kolommen meestal op met zijn passiewerken, misschien wel de aangrijpendste muziekdrama’s ooit geschreven. Maar Place de l’Opera richt zich op zangkunst in brede zin en dan past de ‘Mis in b-klein’ hier bij uitstek.
Naast de Drievuldigheid verheerlijkt Bachs vocale testament (dat hij zelf nooit mocht horen) immers ook de eindeloze pracht en variëteit van de menselijke stem, zowel solo als collectief. Een scala aan expressiemogelijkheden passeert de revue, van strenge meerstemmige klankweefsels via uiterst virtuoze jubelaria’s tot hartroerende ongekunsteldheid.
Peter Dijkstra kent al deze zangvormen als zijn broekzak. Ooit begonnen als jongenssopraan groeide hij uit tot formidabel dirigent bij prestigieuze koren en orkesten wereldwijd. Maar hij vergat zijn wortels niet en richtte in 2005 het vocaal ensemble MUSA op, voor niet-professionele zangers van uitzonderlijk niveau. Een reeks uitvoeringen van de Hohe Messe met instrumentaal ensemble Musica Amphion, ter viering van het tweede lustrum, werd vrijdag in het Concertgebouw feestelijk besloten.
Een vooral op solozang gerichte operaliefhebber zoals ik kan makkelijk verdwalen in polyfone composities, zeker wanneer de structuur verdicht en de stemmen elkaar steeds sneller najagen. Een kleine bezetting biedt soms helderheid, maar MUSA daalde ruim veertig man sterk de befaamde trappen af. Des te bewonderenswaardiger de heldere lijnen in de ‘stile antico’-delen. Zo schemerde in het ‘Confiteor’ de gregoriaanse cantus firmus prachtig door het woelige motievenspel.
In de hoogbarokke koren bleek het forse ensemble juist een pluspunt. De heilige Geest wervelde door de Grote Zaal in het ‘Cum Sancto Spiritu’, maar nog majestueuzer was het ‘Sanctus’. Dubbelkorig opgesteld juichten de hemelse heerscharen elkaar hartstochtelijk toe.
Het ‘Pleni sunt coeli’ herinnerde me aan het middeleeuwse vraagstuk hoeveel engelen kunnen dansen op een speldenkop. Deze notenwaterval gaat menselijke oren haast te boven, maar gelukkig niet de stembanden van MUSA.
Met beide armen zwierig gebarend koos Dijkstra vaak straffe tempi, maar waar nodig liet hij de frasen breed ademen. Het duet ‘Et in unum Dominum’, in de zelden gebrachte eerste versie, klonk wel erg vlot, net als de kruisgang in het ‘Crucifixus’. Toch maakte het koor in de laatste onbegeleide verschijning van het lamentomotief Christus’ uitputting tastbaar. En een onheilspellende kalmte kenmerkte het aarzelende begin van het ‘Et expecto’, waar Bach stem lijkt te geven aan zijn eigen geloofstwijfels.
Van de vocale solisten imponeerde Heleen Koele met haar stralende, hoewel niet altijd 100 procent trefzekere sopraan. In het duet ‘Christe eleison’ overvleugelde ze enigszins Johannette Zomer, die mocht soleren in het elegante ‘Laudamus te’. Bach schreef deze aria waarschijnlijk voor de Dresdener operadiva Faustina Bordoni, maar Zomers vertolking was, net als de vioolpartij van concertmeester Rémy Baudet, meer vlinderachtig dan praalzuchtig. Niettemin vermoed ik dat ze qua zangtechnische finesse nauwelijks onderdeed voor haar illustere voorgangster.
Bas-bariton Hugo Oliveira toonde zich ook bescheiden en liet in het ‘Quoniam’ de hoogste eer aan de natuurhoorn, fungerend als Vox Christi. Expert Teunis van der Zwart bespeelde het lastige instrument geweldig, met een fraaie variatie tot slot. Ook in fluit en hobo klonken subtiele versieringen, om over de virtuoze trompetten maar te zwijgen. Kortom, Musica Amphion liet geen wens onvervuld.
In ‘Et in Spiritum sanctum’ reageerden de beide liefdeshobo’s speels op Oliveira’s nu meer extraverte coloraturen, zoals de traverso Jeroen de Vaals gevoelvolle tenor omstrengelde in ‘Benedictus’. Deze meest tedere en ‘moderne’ aria, in mijn oren een voorbode van Glucks eenvoud, kreeg extra glans door de soloallure van de continuocello. Een optimaal contrast boden de omlijstende felle ‘Osanna’s’ van het koor, de ‘volkse’ uitroepen bij Christus’ intocht in Jeruzalem.
Mezzo Rosanne van Sandwijk klonk aanvankelijk licht gespannen, maar toonde veel beheersing in het ‘Agnus Dei’. Hoewel ik in de altpartij een klaaglijk countergeluid prefereer boven een vrouwenstem, had Van Sandwijks haast gewichtloze en pure stemvoering het karakter van een waar gebed.
Voor het slotkoor ‘Dona nobis pacem’ gebruikte Bach de muziek van het ‘Gratias’ opnieuw, mogelijk een dankzegging dat hij als slechtziende hoogbejaarde dit project kon voltooien. Uit het volmondig meezingen door de solisten sprak op hun beurt dankbaarheid voor het mogen vertolken van deze rijke partituur. En het publiek beantwoordde dat geschenk met een warm en langdurig applaus.
Zie voor meer informatie over de Robeco SummerNights de website van het Concertgebouw.