Silbersee overstelpt Pärt met passie
Valt er theater te maken van de introverte muziek van Arvo Pärt? Ensemble Silbersee ging samen met het Ragazze Quartet en filosoof Ger Groot de uitdaging aan. Sarah’s Passion bood volop denkstof en soms vielen beeld en klank ontroerend samen. Maar de kwetsbare noten leden onder overbodige visuele prikkels.
Een vreemd woord is het: passie. Doorgaans gebruikt voor vreugde brengende hartstocht krijgt het in de weken voor Pasen een andere betekenis. Dan staat ook menige niet-gelovige stil bij het menselijke lijden. Na vorig jaar Match Girl Passion op muziek van David Lang brengt muziektheaterensemble Silbersee opnieuw een alternatief passiewerk. In het Muziekgebouw aan ‘t IJ presenteerde het zondag Sarah’s Passion, opgebouwd rond vier composities van Arvo Pärt.
De inmiddels 80-jarige Pärt geldt als meest uitgevoerde hedendaagse componist, maar op een opera wachten we tevergeefs. Zijn onopgesmukte, trage composities staan schijnbaar haaks op de uitvergrote emoties in muziekdrama. Het thema van een theatrale Pärt hangt echter in de lucht: de vermaarde Robert Wilson bracht afgelopen zomer Adam’s Passion op de planken en Sarah’s Passion lijkt, al dan niet bewust, een vrouwelijke tegenhanger.
Pärt vond zijn ware stem na een moeizame loopbaan als Sovjetcomponist en een lange creatieve impasse, waarin hij middeleeuwse meesters als Dufay en Ockegem bestudeerde. Halverwege de jaren zeventig lanceerde hij zijn ogenschijnlijk eenvoudige stijl, getiteld ‘tintinnabuli’ (Latijn voor klokjes). In essentie bestaan zijn werken uit twee complementaire delen: stapsgewijs verlopende melodielijnen en ‘tintinnabuli’-lijnen die zich beperken tot de noten van een bepaalde drieklank.
De eerste component vertegenwoordigt het zondige en tijdelijke, de tweede vergiffenis en eeuwigheid. Anders gesteld: beide elementen vormen lichaam en ziel. Zo stellen ook Pärts puur instrumentale werken de mens in diens zoektocht naar verlossing centraal. Zijn gehele oeuvre is doordrenkt met de geest van de lijdenstijd.
Bij het betreden van de zaal trof het publiek een tableau vivant van tien personen in enigszins ouderwetse kledij, omringd door schaarse meubelstukken – bedoeld als verwijzing naar Edward Hoppers schilderijen van eenzame mensen, waarin een ogenblik zich oneindig uitstrekt. Ook Pärts tonaal-statische muziek lijkt vanuit het niets te komen en grenzeloos voort te gaan.
Ger Groot doorbrak de stilte met een gesproken bespiegeling op het menselijke onvermogen een voorstelling te maken van de tijd buiten ons eigen bestaan. Leidraad vormde de bijbelse figuur Sara, die op de drempel van de dood nieuw leven mocht verwekken. “Dood en leven zijn in oorspronkelijke zin onze diepste passies; zij zijn wat wij ondergaan.” Nog tijdens zijn woorden klonk op toetsenborden het stuk Pari Intervallo, geschreven voor een overleden vriend, maar hier een verwachtingsvol begin uitdrukkend.
Concreter werd de voorstelling met de compositie Sarah Was Ninety Years Old, waarvan de formele tekst (verzen uit Genesis) niet wordt gezongen. Ritualistisch tromgeroffel symboliseert het letterlijk vruchteloos wachten van Sara. In processie ging percussionist Vitaly Medvedev de tenoren Edward Leach en Hitoshi Tamada voor, die elkaar woordloze hemelse klanken toewierpen. Gedrieën leken ze de verkondigende engelen uit het bijbelverhaal, terwijl danseres Dunja Jocic de schok en het ongeloof van Sara treffend uitbeeldde.
Waarschijnlijk heeft alleen een componist als Pärt voldoende discretie om zoiets intiems als barenskreten te verklanken in zijn muziek. Maar deze verlossende muzikale climax werd helaas ondermijnd door in mijn ogen banale bewegingen op het toneel. Hartverwarmend waren echter de vreugderoepen van de bejaarde moeder, nu gezongen door vrouwenstemmen. Vooral sopraan Katharine Dain plukte de hoge noten prachtig uit de lucht.
Ook in Fratres werd mijn aandacht afgeleid door allerlei trivialiteiten. Dit deel vertegenwoordigde wellicht de beloofde ‘meeslepende hartstocht’ tussen geboorte en dood, maar afgezien van Jocic leken de handelingen allerminst gepassioneerd. Silbersee koos de versie voor piano (hier een keyboard) en cello. Solène Beaudet van het Ragazze Quartet gaf ondanks enkele onzuiverheden haar kleurrijke cellopartij alle bezieling, zo node gemist op het podium.
Wel treffend vond ik de witte lakens die op een gegeven moment over de decorstukken werden gehangen, zoals in een leegstaand huis. Steeds vaker staat immers in de laatste levensfase het lichaam nog overeind terwijl de ‘bewoner’ al geleidelijk in de mist is verdwenen…
Voor de confrontatie met de dood pakten ook Jeanita Vriens en Annemijn Bergkotte van het Ragazze Quartet hun instrument. Met magische fragiliteit zetten ze Pärts Stabat Mater in. Een sober tafereel – de gebroken Maria getroost door Johannes – doorbrak nu geen moment de concentratie. Zachtjes zongen de instrumentalisten mee met de professionele vocalisten, onder wie de nog niet genoemde mezzo Marine Fribourg, in een helende uiting van collectief verdriet.
Deze vertolking van een dierbaar werk maakte voor mij persoonlijk de avond tot een kostbare ervaring. Toch hield ik vraagtekens over de toegevoegde waarde van het door artistiek leider Romain Bischoff ontworpen concept. Hoe diep ik ook onder de indruk was van Match Girl Passion, bij Pärt was een pure concertuitvoering (met Ger Groots fraaie essay in een programmaboekje) mij liever geweest.