Degout maakt er een fijne beestenboel van
Met een veeleisend recital etaleerde bariton Stéphane Degout woensdag in de Serie Grote Zangers de helderheid en verfijndheid van het Franse lied. Wellicht miste zijn krachtige aanpak een vleugje charme, maar pianist Alain Planès compenseerde dat ruimschoots met betoverend spel.
Op de website van het Muziekgebouw aan ‘t IJ en in het programmaboekje prijkt vrijwel hetzelfde portret van Stéphane Degout als op zijn cd uit 2011 met deels dezelfde liederen: strak in het pak kijkt de bariton ons ernstig, zelfs wat nors aan. Haast alsof hij wil benadrukken dat de soms als vluchtig en geparfumeerd beschouwde Franse mélodie evenveel gewicht kan hebben als het Duitse lied.
Degout maakte woensdag lachend zijn entree, maar het eerste lied bewees inderdaad dat hij van aanpakken houdt. Een overweldigende stempracht, door Alain Planès weelderig ondersteund, vulde de zaal in Debussy’s machtige zeeschildering ‘La mer est plus belle’. Met dit lied stak het paar van wal voor een ontdekkingstocht door het Franse kunstlied in de artistiek veelbewogen decennia rond 1900.
Stéphane Degout begon zijn reis al gedurende zijn studieperiode in Lyon, maar lange tijd slokte zijn successen op het operatoneel te veel tijd op. Het liedrepertoire bleef echter lokken en nu combineert hij recitalwerk met een veelzijdige operaloopbaan, die hem volgend seizoen weer naar Nederland voert voor Mozarts graaf Almaviva en Monteverdi’s Ulisse.
Voor de pauze klonken alleen werken van Claude Debussy, die zijn tweede reeks Fêtes Galantes in 1904 wijdde aan zijn minnares Emma Bardac. De curieus neerslachtige en verontrustende toon was voor Degouts donkere, ietwat korrelige bariton een kolfje naar zijn hand. Maar in de meer tedere cyclus Le promenoir des deux amants miste ik de innigheid van Pierre Bernac of Gérard Souzay.
Het programmaboekje noemt die illustere voorgangers specifiek, hoewel zulke vergelijkingen altijd oneerlijk zijn. Degout ontbeert zowel de kameleontische stemschakeringen van de eerste als de moeiteloze warme gloed van de tweede. Maar zijn dictie is voortreffelijk. Degouts kracht schuilt eerder in een messcherpe dynamische accentuering van de tekst dan in subtiele kleurnuances.
In 1913 waagde Debussy zich met zijn laatste drie liederen aan de notoir lastige gedichten van Mallarmé. Degout bleef misschien iets te aardgebonden in de even elegante als gewaagde beeldspraak, waarin hij bijvoorbeeld werd geacht de belevingswereld van een waaier te vertolken… De componist benadert hier de atonaliteit en Alain Planès, een gevierd vertolker van Debussy’s klavierwerken, liet de visionaire akkoorden fonkelen als juwelen.
Maar Debussy keek evenzeer naar het verleden als naar de toekomst: met rauwe ballades van de vijftiende-eeuwse dichter en bandiet François Villon sloeg hij op elitaire wijze een populaire toon aan. De bitterzoete liefdesklacht toonde Degout op zijn best en de uitbundige lofzang op babbelzieke Parijse vrouwen verlokte Planès tot een bravoure die de bezoekers glimlachend de foyer instuurde.
Ook na de pauze werd een luchtige toon aangeslagen, met componisten die behalve de vaagheid van het impressionisme ook de mensenwereld leken te ontvluchten. Een piepjonge Poulenc trok de typisch Franse bondigheid tot in het absurde met zijn razendsnel voorbijvliegende Bestiaire. In de schijnbaar luchthartige dierenversjes van Apollinaire schuilen onvermoede dieptes.
Degouts voordracht was vrij van effectbejag en benadrukte de lyriek, zoals Poulencs belangrijkste vertolker Bernac het graag zag. De hooggelegen slotfrase van ‘De Sprinkhaan’ (niet in kopstem genomen) bewees zijn grote bereik en de fijne versieringen in ‘De kreeft’ toonden zijn flexibiliteit.
Alain Planès strooide met verrassende accenten, maar in het afsluitende lied ‘De karper’ was zowel bij de zanger als de begeleider eenvoud troef. Een klein wondertje hoe Poulenc hier in een oogwenk een gevoel van eeuwigheid oproept.
Exact honderd jaar geleden componeerde Eric Satie drie liederen die zijn reputatie als oervader van het surrealisme volledig bevestigen. Hoewel Planès even zijn weg moest vinden in de cabareteske toon, paste de pretentieloze humor Degout als een handschoen. Desondanks liegen de vocale eisen er niet om, maar Degout had volop ademreserve in de kolderieke lange frasen.
De legendarische mezzosopraan Jane Bathori bracht de Satie-liederen in première, net als tien jaar eerder Ravels Histoires naturelles. De talenten van beide vertolkers vielen grandioos samen in deze dierenportretten, waarvan de humor het meest tot zijn recht komt in een gereserveerde benadering.
Planès trof steeds de juiste toon, van een protserig glissando in ‘De pauw’ tot exact gecalculeerde rusten in ‘De krekel’ en gracieus zwevende zestiende nootjes in ‘De zwaan’. En de sfeer van de verstilde akkoorden in ‘De ijsvogel’ keerde even terug tussen de extreme figuraties van de krijsende parelhoen.
Afgezien van de fraai gerealiseerde ‘ademloze’ bewondering voor ‘De ijsvogel’, volgens Bernac vocaal het lastigste lied, toonde Degouts commentaar meer spot dan sympathie, geheel in lijn met het koele karakter van de componist. Maar zijn toegift, ‘Chanson romanesque’ uit Ravels Don Quichot-liederen, liet het enthousiaste publiek na alle ironie met een oprecht sentiment huiswaarts gaan.
De Serie Grote Zangers wordt op vrijdag 27 mei afgesloten door tenor Werner Güra en pianist Christoph Berner. Zie voor meer informatie de website van het Muziekgebouw aan ’t IJ.
1 Reactie
Dank voor deze zeer volledige recensie waarin ik veel herken. Hoewel ik onder de indruk was van de stem en dictie van Degout en het pianospel van Planès vond ik de interpretatie van Degout bijna steeds te zwaar en vooral gespeend van charme en sensualiteit. In Poulenc ook nog eens zonder humor. Op den duur vermoeide mij dat. Het programma had aan luchtigheid kunnen winnen door toevoeging van liederen van Hahn of Faure. Dat de musici geen knieval deden om het publiek te pleasen met een makkelijk of bekend programma vind ik op zich te prijzen, maar ik vrees dat zij op deze manier niet veel luisteraars voor het Franse repertoire winnen.