Operarecensie

Twee exquise uren met Mark Padmore

De Franse helft van het Concertgebouw-recital door Mark Padmore en Imogen Cooper overtuigde iets minder dan Schumanns subliem vertolkte Kerner-liederen. Maar ook Fauré’s La bonne chanson toonde de bijzondere stemkwaliteit van Padmore, die als weinig anderen passie en kwetsbaarheid vereent.

Mark Padmore. (© Marco Borggreve)

Tenor Mark Padmore groeide de afgelopen decennia uit tot een uitzonderlijk liedvertolker. Dit seizoen is hij artist in residence bij de Berliner Philhamoniker, maar ook de Kleine Zaal van het Concertgebouw doet hij geregeld aan, bijvoorbeeld in januari met Schuberts Winterreise. Dinsdag 7 november demonstreerde hij met Schumanns Kerner-liederen en La bonne chanson van Fauré een karakterverschil tussen beide componisten, misschien zelfs tussen de Duitse en Franse volksaard.

Robert Schumann schreef de Liederreihe nach Justinus Kerner eind 1840, toen hij na talloze obstakels eindelijk zijn grote liefde Clara Wieck had gehuwd. Maar de twaalf liederen verklanken in plaats van pril geluk vooral sombere gevoelens van vervreemding. Vreugdevolle aanzetten verzinken in droeve overpeinzingen, slechts verzacht door de troost die de natuur biedt.

Gabriel Fauré componeerde La bonne chanson uit liefde voor zangeres Emma Bardac, resulterend in een gedoemde affaire (beiden waren al gehuwd). Hij koos tussen 1892 en 1894 negen gedichten uit een reeks die Paul Verlaine schreef als lofzang op zijn ‘kindvrouw’ Mathilde. Dat huwelijk liep al snel op de klippen. Toch getuigen woord en toon hier van een grenzeloos vertrouwen in Amors almacht.

Beide cycli eisen veel van de vocalist, inclusief krachtige hoge noten die niet zouden misstaan in het operahuis. In Schumanns opening ‘Lust der Sturmnacht’, passend opgestuwd door Cooper, toonde Padmore enkele harde randjes, nog versterkt door de niets verhullende akoestiek van de Kleine Zaal. Ook in latere hooggelegen luide passages had hij zijn instrument niet steeds volledig onder controle.

Tegenover deze kleine kanttekening stond echter zo veel fraais! Bijvoorbeeld magisch uitgesponnen slotnoten, en bovenal het vermogen om juist op grote hoogte zijn stem vederzacht te temperen. Uiteraard in dienst van de expressie, zoals in ‘Stirb, Lieb’ und Freud’. De zanger geeft letterlijk stem aan een meisje dat het klooster wil betreden. Met kinderlijke broosheid ontroerde Padmore in deze wat gedateerde romantiek. Andere hoogtepunten waren Coopers sfeerbepalende delicate spel in ‘Stille Liebe’ en de haast ondraaglijke intensiteit van ‘Stille Tränen’.

Werkelijk stil werd het publiek bij de twee aaneengeregen slotliederen, tegelijk Schumanns afscheid van zijn vruchtbare ‘liedjaar’, als een trieste voorbode van zijn geestesziekte. Al geloofde de medicus Kerner heilig in de helende kracht van de natuur, zelfs die biedt geen soelaas in deze droeve verzen. Met volle maar verinnerlijkte stem blies Padmore de spaarzame noten leven in. Zichtbaar aangedaan kwam Cooper achter haar vleugel vandaan.

De melodieën lijken zelfs voor een kleine zaal te intiem, alsof het gefluisterde bekentenissen zijn

Padmore introduceerde La bonne chanson door te stellen dat deze cyclus voor zowel artiesten als publiek lastig is. Trouwens ook voor wie er iets over moet schrijven… Hier en daar klonk opnieuw enige vocale spanning, maar veel vaker demonstreerde Padmore zijn tedere hoogte, zoals in de gewaagde octaafsprong die ‘L’heure exquise’ besluit. Van de hoofse opening tot de afsluitende natuurode bracht Padmore de cyclus glansrijk voor het voetlicht, gedempt met een vleugje Britse reserve.

Hoewel helder Frans zonlicht de schaarse momenten van twijfel snel wegveegt, creëert de componist een dicht woud van vervlochten motieven en samenklanken. Coopers pianistisch raffinement was onmiskenbaar, maar ze leek minder soeverein en trefzeker dan in de haar zo vertrouwde Schumann.

Geprogrammeerd tussen La bonne chanson en twee andere Fauré-liederen klonken, deels op dezelfde teksten van Verlaine, vijf van de Chansons grises die Reynaldo Hahn op slechts 19-jarige leeftijd schreef. Een directe confrontatie dus tussen de grootmeester en deze fascinerende ‘petit maître’. Hoewel, bij een uitvoering door de beroemde sopraan Sybil Sanderson was de aan lager wal geraakte dichter tot tranen geroerd. Fauré’s toonzettingen lieten hem daarentegen koud.

Dit vond in 1893 plaats in een privésalon, want het ís salonmuziek, echter ontdaan van elk goedkoop sentiment. Eerder lijken deze melodieën zelfs voor een kleine zaal te intiem, alsof het gefluisterde bekentenissen zijn. Auteur Marcel Proust, Hahns kortstondige minnaar en levenslange geestverwant, schroomde niet voor een vergelijking met Schumann, de componist die Hahn boven allen vereerde.

De kunst is om de wereld achter diens sobere elegantie tot leven te wekken, de gevoeligheid van een mondaine man die waarschijnlijk al vroeg besefte niet geheel zichzelf te mogen zijn. Hoe fraai Padmore en Cooper ook musiceerden, zeker in het bekende ‘L’heure exquise’, ze bleven naar mijn idee net iets te nuchter en nadrukkelijk voor muziek die moet vervliegen als een bitterzoet parfum.

Verstandig dus de keus voor Fauré’s ‘Prison’ als serieuze toegift, in plaats van Hahns gewichtloze versie van hetzelfde gedicht. Het aangrijpende miniatuurtje werd terecht bejubeld door het publiek, onder wie collega Henk Neven en, als ik me niet vergis, de levende liedlegende Elly Ameling.

Vorig artikel

Pieter-Jelle de Boer maakt operadebuut

Volgend artikel

Première Kill the West in me in Rotterdam

De auteur

Martin Toet

Martin Toet