Operarecensie

Huzarenstukjes in Caldara’s vorstelijke ode

Pluimstrijkerij op kosmische schaal, maar met uitbundige feestmuziek: dat is Caldara’s La concordia de’ pianeti. De cd-uitgave won al een Edison, op 28 april presenteerde de NTR ZaterdagMatinee het werk in levenden lijve. Dirigent Andrea Marcon inspireerde een iets gewijzigde zangerscast tot kwistige notencascades.

Andrea Marcon leidde La Cetra Barockorchester en Vokalensemble Basel. (© Marco Borggreve)

Zeven planeten kende men in 1723, zon en maan incluis. In La concordia de’ pianeti bewieroken de overeenkomstige goden de Habsburgse keizerin Elisabeth Christine. ‘Elisa’ is even mooi en machtig als zijzelf, evenwel veel deugdzamer. Mercurio, Saturno en Giove behoren direct tot de fanclub, maar Apollo en Marte waarschuwen kort voor te veel sterfelijke ijver. Als Venere en Diana hun gegriefde trots inslikken, staan de planeten op één lijn en daarmee is alle ‘drama’ in het libretto afgehandeld.

Een ware opera is dit ‘componimento teatrale’ duidelijk niet. Het werk is wel typerend voor de productie van de ooit vermaarde Antonio Caldara aan het Weense hof van Karel VI. Hoewel slechts vice-kapelmeester was hij de keizers favoriete componist, dé man om hoogtijdagen van het heerserspaar luister bij te zetten. Op 19 november, Elisabeths naamdag, klonk het werk in de openlucht van het Moravische plaatsje Znojmo, met volgens de krant “toeschouwers op de hoogste daken”.

In 1996 zette René Jacobs’ opname van Maddalena ai piedi di Cristo Caldara weer op de radar. De breekbare lyriek van dat oratorium zocht men in het Concertgebouw tevergeefs. Vier schallende trompetten en een jubelkoor door het puike Vokalensemble Basel zetten een niet meer aflatende majestueuze toon neer. Zelfs de huppende paukenist leek vol ongeduld de vocale hoogstandjes te horen.

Diversiteit had hier niet Caldara’s aandacht: vrijwel elke aria is allegro gemarkeerd, zonder verschil in expressie tussen de secties. Het uiterst kwieke spel van La Cetra Barockorchester, gekruid met ‘jazzy’ accenten op luit en barokgitaar, bestreed mogelijke luistermoeheid. Zelf kalm zittend achter een klavecimbel daagde Andrea Marcon zijn zangers uit met zo mogelijk nog vlottere tempi dan op de cd.

Emiliano Gonzalez Toro (Mercurio) nam als eerste de handschoen op in een duizelingwekkende vocale scheervlucht. Caldara deed wel degelijk aan karakterisering en gaf de rapste roulades in een smal stembereik aan dit snelst rondtollende planeetje. Mogelijk gemiste nootjes compenseerde Gonzalez Toro net als zijn collega’s met fantasierijke variaties en cadensen in de da capo’s. Wat betreft improvisatorische kunsten beleven we in dit repertoire momenteel een ware ‘Sternstunde’.

Delphine Galou zong met fluwelen altstem de partij van Venere.

Castraten zongen destijds ook vrouwenrollen. De mannelijke Diana van 1723 bewijst hoe ‘authenticiteit’ behalve onbereikbaar ook ongewenst kan zijn. Nee, dan liever de ervaren Verónica Cangemi, als maangodin passend gehuld in zilveren jurk. Twee decennia na haar laatste Matinee-optreden heeft de sopraan onvermijdelijk iets ingeboet aan souplesse en glans. De vereiste trotse allure was in haar eerste aria al present, in de tweede vielen ook alle noten verrukkelijk op hun plek.

De prikkelende countertenor Christophe Dumaux had als oppergod Giove eveneens een warming-up nodig. Maar na de pauze gaven zijn superstrakke trillers en loopjes een geloofwaardige impressie van Gaetano Orsini, de primo uomo die een halve eeuw schitterde in de Hofkapel. Opvallend was de muzikale nadruk op elk woord ‘fecondo’ (vruchtbaar). Elisabeth was destijds zwanger van een verhoopte mannelijke erfgenaam. Wisten ze maar hoe goed dochter Maria Theresia uiteindelijk zou presteren…

Carlos Mena (Marte) scoorde terecht als eerste een open doekje. Alle countertenoren mengen hun borststem met hun falset, maar Mena is een ware meester. Adembenemend daalde hij in een cadens van zijn stralende top naar zijn natuurlijke stemgeluid, zonder registerbreuk. Als oorlogsgod vocht én won Mena zijn duel met een trompet, wat niets afdeed aan de verbluffende prestatie van de blazer.

David Hansen behoort tot de nieuwste countergeneratie, zich onbevreesd in sopraanterrein wagend. Als zonnegod denkt Apollo dat alles om hem draait. Gepast hoogmoedig waren de haast bovennatuurlijke capriolen van Hansen, gekleed in goudglinsterend jasje. Razendsnel wisselde hij tussen staccato- en legatofrasen. De dictie leed enigszins onder de bravoure en zijn haast groteske laatste cadens overschreed in mijn beleving de grens van goede smaak.

Voor Luca Tittoto niets dan lof. Even sonoor als monter luidde zijn steeds perfect verstaanbare bas. Wellicht vanwege Saturno’s traditioneel sombere aard ontbreekt bij zijn aria’s de aanduiding allegro. Ze klonken evenwel geen jota minder levendig, maar in nummer twee, grotendeels zonder strijkers, zinspeelden twee knorrende fagotten op het ware karakter van de god.

Ook Venere’s dansante tweede aria had slechts continuobegeleiding, alsof de liefdesgodin een toontje lager moest leren zingen. Bepaald geen straf gezien Delphine Galou’s fluwelen altstem! Ze toonde haar beste kant in de oorstrelende lange noten van haar openingsaria, zichzelf in ravissante rode jurk vergelijkend met een scharlaken roos. Haar virtuositeit was evenmin te versmaden.

In de slotaria, eveneens voor Galou, stapte de oorspronkelijke zangeres uit haar rol voor een persoonlijke hulde aan de keizerin. Het strenge hofprotocol stond de vorsten destijds vast niet meer toe dan een minzaam glimlachje, maar het ‘gepeupel’ in de Grote Zaal mocht ongegeneerd jubelen.

Vorig artikel

Studio Nibelheim: Countertenor Tim Mead

Volgend artikel

In beeld: vijf toptalenten in New York

De auteur

Martin Toet

Martin Toet