Operarecensie

Der Untergang: Wagner’s Rienzi in Berlin

Bij de Deutsche Oper Berlin ging dit weekend een geheel nieuwe bewerking van Wagners ‘grand opéra’ Rienzi in première. Maar van dat ‘grande’ karakter bleef weinig over in de regie van Philipp Stölzl. En ook de solisten kwamen er bekaaid vanaf.

Camilla Nylund als Irene (foto: Bettina Stoess in opdracht van de Deutsche Oper Berlin).

De Deutsche Oper Berlin – het modernste en grootste operahuis in de Duitse hoofdstad – heeft een nieuwe reclameslogan sinds directeur Kirsten Harms is aangetreden. Het staat op iedere poster en publicatie die je tegenkomt: ‘Zukunft Grosse Oper’. En inderdaad, sinds Harms’ leiding begon, zijn het de spetterende grote stukken (vaak onbekende titels uit het begin van de twintigste eeuw) die het beeld van het operahuis bepalen.

Het meest recente stuk in dat rijtje is Rienzi van Richard Wagner. Het is voor het eerst sinds Meyerbeers Hugenotten in de jaren tachtig dat de Deutsche Oper voor een echte ‘grand opéra’ heeft gekozen, in plaats van voor een gewone ‘supersize’ opera.

Rienzi ging in 1842 in première in Dresden als een ‘Große tragische Oper in 5 Akten’ en is gebaseerd op de toen extreem populaire historische roman Rienzi, or the Last of the Tribunes van Edward Bulwer-Lytton.

Het was het eerste internationale succes van Wagner na Das Liebesverbot en Die Feen, en je kunt horen dat hij bewust probeert het toen populaire model van de Franse ‘grand opéra’ à la Meyerbeer, Auber en Rossini te kopiëren.

Als je de volledige partituur zou spelen, zou het stuk ruim vijf uur duren. Dat leek zo’n beetje de standaardlengte van een avondje uit te zijn halverwege de negentiende eeuw. Al voor de wereldpremière moest Wagner het stuk echter aanpassen en inkorten om het geschikt te maken voor het Königlich Sächsische Hoftheater. Latere producties in Parijs en in andere plaatsen kenden elke keer nieuwe versies.

De Deutsche Oper en het productieteam van Philipp Stölz (regisseur), Mara Kurotschka (assisent-regisseur), Sebastian Lang-Lessing (dirigent) en Katharina John (dramaturg) besloten om hun eigen nieuwe versie te maken, in plaats van één van de historische edities te gebruiken.

Het resultaat duurt precies twee uur en vijftig minuten, inclusief pauze. Met andere woorden: ongeveer de helft van de muziek is weggelaten. De voormalige grand opéra is teruggebracht tot een ‘standaardlengte’ van een opera of operette.

De regisseur verklaart dit door te zeggen dat de muziek zo veel saaie scènes bevat die niet noodzakelijk zijn voor het verhaal, dat hij er de voorkeur aan gaf de partituur bij te schaven tot een compacter, actiever werk, dat ook modern publiek met een beperkt concentratievermogen zou kunnen trekken.

Natuurlijk mis je volledig de essentie van het genre als je het merendeel van de decoratieve elementen die ‘grand opéra’ definiëren wegsnijdt. Het is alsof je alle mooie actie- en vliegscènes uit een film als Avatar skipt, onder het motto dat het niet bijdraagt aan het verhaal en alleen maar in het stuk zitten voor de show. De show is juist een belangrijk ingrediënt van de ‘grand opéra’.

Maar de Deutsche Oper – met zijn logo ‘Zukunft Grosse Oper’ – verandert ‘Große Oper’ bewust in ‘Halbe Oper’ en voert het uit zoals een provincietheater het zou hebben gedaan. Niet als een extravaganza van de grote stad, dat je alleen in Berlijns grootste operatempel zou kunnen zien.

Overigens speelde de kleinere Komische Oper Rienzi al eens in een verkorte versie, niet zo lang geleden. Dat was heel succesvol, dus het is niet dat Berlijn nu voor het eerst een aangepaste versie van dit Wagner-werk ziet.

Decoratieve rol

Niettemin, het zou allemaal hebben gewerkt als de resterende muziek krachtig genoeg was geweest om de luisteraar mee te slepen en als de productie zo inspirerend was geweest dat je al deze technische punten zou vergeten (wat het geval was bij de Komische Oper).

Kate Aldrich als Adriano (foto: Bettina Stoess in opdracht van de Deutsche Oper Berlin).
Kate Aldrich als Adriano (foto: Bettina Stoess in opdracht van de Deutsche Oper Berlin).

De cast die de Deutsche Oper verzameld had, was er niet eentje van supersterren, maar wel één met prominenten. Torsten Kerl zong Rienzi, Camilla Nylund zijn zus Irene en Kate Aldrich de rol van Adriano.

De grap was dat je de hele avond amper iets te horen kreeg van de prachtig volle en sterke sopraan van Nylund. Al haar duetten met Adriana en haar grote aria waren geschrapt. De eerste keer dat ik haar echt alleen hoorde zingen, was in de slotscène, waar ze maar liefst twee solozinnen had. Je vraagt je af waarom de Deutsche Oper een zangeres van Duitslands duurste Wagner-agentschap heeft gehuurd om een puur decoratieve rol te spelen.

Het gevolg hiervan was dat het grootste applaus naar Aldrich ging, een vurige en levendige Adriano. Ze kreeg het publiek niet op de stoelen in haar enig (!) overgebleven aria, maar ze hád tenminste een aria.

Het beroemdste solonummer van de opera is Rienzi’s gebed ‘Allmächt’ger Vater, blick’ herab!’. Torsten Kerl zong het met nazale toon en heze keel. Er zat niets van glamour in zijn vertolking en er waren nauwelijks toeschouwers die reageerden (totdat iemand op het laatste moment begon te klappen, waarschijnlijk zijn agent).

Maar de rest van de avond klonk Kerl uitstekend. Beter dan ik ooit van hem gehoord heb. maar ja, als je je enige showstuk verpest, wat blijft er dan over?

Er waren grote ovaties voor het koor en koordirigent William Spaulding. Er zat niet veel nuance in hun zang, maar ze produceerden zeker wat grootse klanken. Net als het orkest, dat alles uit de kast trok en een fortissimo-vertolking van Wagner gaf – wat ik persoonlijk na een tijdje vermoeiend vond, omdat er niet genoeg contrast was, al kon dat ook een gevolg zijn van de vele bewerkingen van het stuk.

Hitlers favoriete opera

En hoe zat het met de regie? Stölzl – een slimme filmregisseur die naam maakte door videoclips met Madonna en Rammstein – koos voor het voor de hand liggende: hij was vooral geïnteresseerd in de nazi-aspecten van de favoriete opera van Hitler, waar de dictator als jonge man na een voorstelling in Linz van zei: ‘In jener Stunde begann es!’.

Scène uit de tweede akte (foto: Bettina Stoess in opdracht van de Deutsche Oper Berlin).

Het resultaat van Stölzls aanpak was een mix van Charlie Chaplins Great Dictator, Otto Dix en de Fritz Lang-film Metropolis, Mel Brooks’ The Producers en een finale die rechtstreeks uit Der Untergang leek te komen, geplaatst in de ‘Führerhauptquartier’. Het probleem was dat het erg snel saai werd, hoewel sommige videoclips best onderhoudend waren (soms zelfs verontrustend) en het geweldig was de held in enorme close-ups te zien tijdens zijn speeches – die prachtig in Hitlers waanzinnige stijl geacteerd werden door Kerl.

Natuurlijk kan het verhaal van Rienzi als een parabel van het Derde Rijk gelezen worden, maar dit resulteerde in de productie van Stölzl niet in angstige scènes. De regisseur creëerde evenmin de hilarische en ‘over-the-top’-atmosfeer van The Producers. De avond trok voorbij zonder verrassingen of magische momenten en zonder enig muzikaal hoogtepunt.

In de finale, toen ik bijna in slaap viel tijdens de bunkerscène met nepbloed en rook, was ik het productieteam dankbaar dat ze niet de volledige partituur gebruikten. Het zou inderdaad doodsaai zijn geweest.

Toch voelt het als een gemiste kans. Berlijn verdient zeker een grote versie van de volledige Rienzi, met alle special effects, al de muzikale extra’s en hopelijk een minder luidruchtig orkest, dat muzikale contrasten toestaat.

Het regieteam werd na afloop beloond met boegeroep door het premièrepubliek. En hoewel ik Stölzl erg sympathiek vond in de vele interviews en discussiegroepen waar hij de afgelopen weken in verscheen, vond ik dat hij deze boe’s verdiende, want hij had voor meer moeten proberen te gaan en Wagner en het genre ‘grand opéra’ meer moeten vertrouwen.

‘Zukunft Grosse Oper’ blijft een belofte in Berlijn die nog niet volledig ingelost is. Zeker niet door deze Rienzi. De grote shows in de komende maanden, allemaal onderdeel van de ‘Wagner Wochen’, zijn grotendeels vertrekkende producties van Götz Friedrich en daarmee eerder ‘Vergangenheit Grosse Oper’ dan ‘Zukunft’.

Friedrichs versie van de Ring in april (met Evelyn Herlitzius en Violetta Urmana) en Lohengrin (met Ben Heppner en Waltraud Meyer) en Meistersinger (met Klaus Florian Vogt en Michaela Kaune) in februari hebben de tand des tijds beter overleefd dan deze nieuwe Rienzi waarschijnlijk zal doen.

De volgende voorstellingen van Rienzi zijn op 30 januari, 7 en 10 februari en 5 en 11 april. Zie voor meer informatie de website van de Deutsche Oper Berlin.

Vorig artikel

Drie topvrouwen in Brusselse Elektra

Volgend artikel

Operafanaat voor het leven

De auteur

Kevin Clarke

Kevin Clarke

2Reacties

  1. Alessandro
    25 januari 2010 at 21:52

    Kate Aldrich, who is not a Wagner but a belcanto specialist, was the only one able to sing coloratura with a good style: that’s why she had such success!

    This opera is nearer to Spontini than to mature Wagner, so I suppose it was a misunderstanding to cast singers who are not confident with the italian primo ottocento.

    I dream of this Rienzi sung and PLAYED as if it was Guillaume Tell… this would have been great!

    So I agree: this was eine “Halbe Oper” not a “Große”.

    [I fancy Stölzl’s version of Germont Act II, Traviata: “Madamigella Valéry… Addio”]

  2. Kevin
    25 januari 2010 at 22:01

    Ha, ha… indeed. Cut out all the superfluous stuff.