Vocale atletiek in Marcons vitale Vivaldi
Met het applaus voor hun laatste Juditha nog in de oren betraden Andrea Marcon en La Cetra Barockorchester zaterdag het Concertgebouw. Ook L’Olimpiade, een iets minder kleurrijke Vivaldi, vertolkten ze met panache. De zangers toonden zich ware topsporters, al was de casting soms aanvechtbaar.
Onstuimigheid is een in het oor springend kenmerk van Antonio Vivaldi. Vooralsnog raast de Rode Priester door het land met voorstellingen tot maart van OPERA2DAY’s slimme ‘pasticcio’ Dangerous Liaisons. Anders dan daar en in het geënsceneerde oratorium Juditha Triumphans bij De Nationale Opera geen experimenten in de NTR ZaterdagMatinee van 9 februari. L’Olimpiade moest geheel op eigen concertante benen staan, net als eerdere Vivaldi-opera’s bij de concertserie, bijna allen geleid door Andrea Marcon.
Geen toonbeeld van diversiteit, maar deze maestro heeft zijn landgenoot wel erg goed in de vingers: niet te stevig, juist met een losse grip, recht doend aan de fraaie Italiaanse term sprezzatura. Het zichtbare speelplezier van de op barokgitaar alternerende luitspeelster typeerde voor mij La Cetra’s prestaties. De kwieke attaque werd nooit vinnig, de kruidige zwierigheid slechts zelden overdadig.
De deels door Marcon zelf zorgvuldig begeleide recitatieven waren gelukkig bekort; de plots van barokopera’s zijn immers al warrig genoeg. Maar laat ons niet met een te moderne bril naar librettist van dienst Pietro Metastasio kijken; Voltaire vergeleek zijn elegante verzen ongegeneerd met de Griekse tragedieschrijvers. Treffend voor L’Olimpiade, gesitueerd tijdens de (antieke) Olympische Spelen met een ontknoping die knipoogt naar Sophocles’ Koning Oedipus.
Het verhaal: Licida vraagt boezemvriend Megacle om onder zijn naam voor de hoofdprijs te strijden. Zelfs na ontdekking dat die prijs zijn eigen geliefde Aristea betreft, stemt Megacle toe uit dank dat Licida ooit zijn leven redde. Als Licida’s ex Argene opduikt, ontrafelt de list. Aristea’s verdriet drijft Megacle tot schijnbare zelfmoord, waarop Licida in verdwazing koning Clistene aanvalt. Zijn executie dreigt, maar als Licida Aristea’s verloren tweelingbroer blijkt, worden de correcte liefdesparen herenigd.
Carlos Mena is een eersteklas countertenor, toch vond ik zijn casting als Licida spijtig. Vivaldi verkoos in 1734 namelijk bewust een vrouwelijke alt. De onvermijdelijke kleurverschillen tussen Mena’s registers werkten dramatisch effectief in zijn impulsieve openingsaria en zijn waanzinscène. Hoewel het publiek zijn sluimeraria bejubelde, denk ik dat een egale, donkergloeiende altstem nog mooier en tevens ‘authentieker’ was versmolten met de fluisterende hoorn en de murmelende strijkers.
Oorspronkelijk voor een (sopraan)castraat was Megacle, een partij die countertenor David Hansen niet optimaal leek te liggen. Vooral de dictie bleef achter, maar Hansen verdient niettemin lof voor zijn bravoure. Toch had een vrouwenstem mogelijk beter gebalanceerd tussen onbevangenheid en gekunsteldheid in dit meest naturelle personage, door Vivaldi voorzien van weelderig vloeiende noten naar Napolitaanse mode.
Vivaldi schreef de andere castraatrol ook in deze stijl, om concurrenten als Hasse en Giacomelli, veel populairder in het toenmalige Venetië, met hun eigen wapens te verslaan. Licida’s oom Aminta kreeg drie fikse aria’s, waarvan Cecilia Bartoli de middelste, nu de klapper voor de pauze, tot hit maakte. De Russische Anna Aglatova lijkt in uiterlijk op haar befaamde collega en hoefde ook qua zang de vergelijking niet te schuwen. Met een kleine maar intense mezzo blies ze volop leven in de veeleisende frasen.
Zijn eigen meer puntige drive bewaarde Vivaldi voor de lage stemmen. Als Clistene, Aristea’s vader, ontplooide bas José Coca Loza een jeugdig maar koninklijk geluid. Hij koketteerde met zijn laagte in een onbegeleide variatie, zoals Marcon alle solisten toestond om even heerlijk ‘zonder vangnet’ te zweven. Sergio Foresti schetste de niet zo snuggere dienaar Alcandro met een aangenaam ongepolijste bariton.
Als ‘seconda donna’ trok alt Federica Carnevale (Argene) minder aandacht dan mezzo Vasilisa Berzhanskaya (Aristea), die bovendien een brandweerrode jurk had aangetrokken. Maar ik bewonderde Carnavale’s vlekkeloze dictie en feeling voor Vivaldi’s snedigheid. Ze was op en top een temperamentvolle Italiaanse, inclusief gebalde vuist toen ze de ontrouw van alle mannen beklaagde.
Berzhanskaya’s zangkunst overtrof haar verschijning ruimschoots in vurigheid. Met haar grote stembereik en imposante coloratuurtechniek ging ze voor goud in Aristea’s snelle aria’s. Haar fraaiste momenten beleefde ze, toevallig net als bij haar rol in DNO’s Juditha, in een lieflijke dialoog met twee fluiten. Wellicht was ze iets te eigengereid, getuige een babbeltje met Marcon, maar spontane musiceervreugde behoort nu eenmaal tot de bekoringen van dit repertoire.
Niet het aangekondigde Vokalensemble Basel maar de solisten zongen gezamenlijk het eerste eenvoudige koortje. In plaats van het even simpele originele slotkoor klonk een veel flamboyanter ensemble met vol orkest en solistische interventies. Een verrassing die de praktisch uitverkochte Grote Zaal in verrukking deed opveren.
2Reacties
De term sprezzatura, zover ik weet, ontleend aan Il Libro del Cortegiano (1528) van Baldassarre Castiglione beschrijft heel goed de benadering van Marcon van de muziek van Vivaldi: bestudeerde nonchalance.Deze benadering die bij Juditha Triumphans niet altijd gunstig uitpakte voldeed bij de uitvoering van L’Olimpiade uitstekend.De stemmen hadden inderdaad samen wat mooier kunnen kleuren als bij de casting iets beter rekening was gehouden met de timbres van de stemmen. Vooral de stem van David Hansen, overigens een voorbeeldige countertenor had daar last van. Zijn donkere timbre mixte niet altijd even mooi.Verder was het een prachtige middag waar het publiek enorm van genoten heeft.Trouwens en uitstekende recensie van Martin Toet.
Het gekozen slotkoor was dat uit Giustino. Andrea Marcon heeft de tekst van het zwakke oorspronkelijke slotkoor uit L’Olimpiade gerespecteerd. Die tekst bleek goed te passen op de noten voor het slotkoor uit Giustino. Een historisch verantwoorde ingreep, want Vivaldi zelf hergebruikte het slotkoor uit Giustino ook voor o.a. La Senna festeggiante (op nieuwe tekst).