Operarecensie

Van Mechelen beklimt galante Franse toppen

Amateurs met een aardig operakeeltje in tv-talentenshows bereiken vrijwel nooit de serieuze podia. In het zeventiende-eeuwse Frankrijk kon een muzikaal ongeschoolde kok wel tot het hoogste garnituur doordringen. In het Muziekgebouw aan ‘t IJ wekte Reinoud Van Mechelen met zijn eigen ensemble a nocte temporis deze Louis Gaulard Dumesny magnifiek tot leven.

Reinoud Van Mechelen en a noctre temporis. (© Senne Van der Ven)

Het is een onmiskenbare trend: vocalisten die via geluidsdrager en/of concertreeks illustere voorgangers eren. Zo kroop Cecilia Bartoli in de huid van Maria Malibran en bracht Philippe Jaroussky een hommage aan Carestini. Maar Louis Gaulard Dumesny zal zelfs bij doorgewinterde liefhebbers weinig belletjes doen rinkelen. Terwijl hij een eigenschap deelde met de allerbekendste operazanger, als het gerucht klopt dat Luciano Pavarotti nauwelijks noten kon lezen.

Na het horen van diens zoete stem plukte Jean-Baptiste Lully de niet meer jeugdige Dumesny achter zijn soepketel vandaan. De grote man en zijn opvolgers gaven hem vele heldenrollen, hoewel hij alles op gehoor moest instuderen. Minder fraai was zijn karakter: hij bezondigde zich aan drankzucht, diefstal en vrijpostigheid. De formidabele Mademoiselle Maupin, naast zangeres ook degenvechtster, gaf hem een flink pak ransel toen hij jongedames in het gezelschap lastigviel. #Metoo avant la lettre!

Meer dan om smakelijke anekdotes gaat het Reinoud Van Mechelen ongetwijfeld om de haute-contre, het bijzondere stemvak waarin de tenor (Leuven, 1987) zo veel furore maakt. Dit Dumesny-project is de eerste van drie, steeds rond duo’s zangers en componisten. Grote kans dat de volgende haute-contres Pierre Jélyotte (Rameau’s eerste Platée) en Joseph Legros (Glucks eerste Orphée) zijn.

Zelf dirigerend (ook een trend) opende Van Mechelen zaterdag treffend met de ouverture van Lully’s Isis; in november 1677 betrof dit werk de vroegst dateerbare operaopvoering ooit in de noordelijke Nederlanden. Het met kleine letters gespelde a nocte temporis (‘sinds mensenheugenis’) ontplooide een warmbloedig ademende grandeur. Concertmeester Annelies Decock nam de leiding als Van Mechelen zong, ook tijdens de opvallend frequente stemsessies. Blijkbaar luistert het bij deze Franse oude instrumenten nauw om zo’n tegelijk volumineuze en zijdezachte totaalklank te verkrijgen.

In het chronologisch opgebouwde programma toonde Van Mechelen eerst met Lully-rollen zijn meesterschap in de tekstgerichte Franse zangstijl, gekruid met discrete trillers. Het snel opduikende woord ‘parfumer’ illustreerde een vooroordeel over dit repertoire, mogelijk oorzaak van het matig gevulde Muziekgebouw. Van Mechelen onderscheidt zich echter door een stoer, donker timbre. In zijn vurige voordracht drukten de hoge noten tederheid dan wel kwelling uit, nooit weke nuffigheid.

Een onverkwikkelijke zaak met een page had Lully al de gunst van Lodewijk XIV gekost voor hij zich in 1687 met zijn dirigeerstaf een fatale voetwond sloeg. Het luchtige Acis et Galatée ging een jaar eerder bewust ver van het hof in première en eert in de proloog niet de koning, maar de meer frivole kroonprins. Als Acis beklaagde Van Mechelen zijn ‘vrijwel zekere dood’ met een subtiele knipoog.

Leerling Pascal Collasse voltooide Achille et Polyxène, maar een knappe kop die in de drie fragmenten diens hand van Lully kon scheiden. Achilles is hier meer minnaar dan krijgsman, wat ook geldt voor Hercules in een aria uit Alcide, een coproductie van Marin Marais en Lully’s vergeten zoon Louis. De lichaamstaal verraadde soms de inspanning die nodig is om zo gedurig op elegante hoogten te zweven, maar de stem bleef steeds vol en naturel. Van falset hielden de Fransen immers net zo min als van castraten.

De harteloze eigenwaan van Jason kwam levensecht over

Hoewel nota bene Enrico Caruso in 1920 Lully’s ‘Bois épais’ al vastlegde, bood dit programma vele nouveautés, met als toppunt voor mij de omvangrijke sterfscène uit Alcide. Hier toonde Van Mechelen een scala aan emoties, van vrees via waanzin, woede en gekweldheid tot berusting. Instrumentale donder en bliksem luidde de pauze in, met typisch Frans beschaafd spektakel.

In Pascal Collasses ‘J’entends d’agréables concerts’ was de zanger spreekbuis van het publiek: zeker aangenaam hoe eerst de hobo’s en daarna de fluiten concerteerden, met een mild twinkelend klavecimbel als smaakmaker. Het meesterwerk Médée van Marc-Antoine Charpentier, zelf begonnen als haute-contre, vertolkte hij merkbaar eerder compleet. De harteloze eigenwaan van Jason kwam levensecht over, met vocaal venijn bij het noemen van zijn wraakzuchtige ex.

Ondanks verflauwde interesse van de steeds preutsere Lodewijk kregen tegen 1700 nieuwe componisten (zelfs een dame) en Italiaanse invloeden kans op het Parijse operatoneel. Via virtuoze notenregens van Henri Desmarest ging Van Mechelens ‘Italien’ een verrukkelijk duel aan met de viool van Annelies Decock. Ook in een aria uit Amadis van Destouches, de laatste rol die Dumesny als 64-jarige (!) creëerde, klonken felle Italiaanse coloraturen in een herkenbare da capo-vorm.

Enige vermoeidheid meende ik te bespeuren in deze tour de force, naar eigen zeggen bedoeld als wekroep na een fraaie slaapscène met fluitsolo’s van Desmarest. Maar er resteerden voldoende reserves voor nóg zo’n sluimertafereel van alweer een nieuwe naam, André Campra. De papavers in de tekst, met een vingergebaar uitgestrooid, bereikte het publiek via de oren. Bedwelmend mooi.

Vorig artikel

Vier duo's door naar finale IVC

Volgend artikel

Nikolovska en Sikich winnen IVC LiedDuo

De auteur

Martin Toet

Martin Toet