Zwakke Salome opent Zürcher Festspiele
De Zürcher Festspiele is begonnen op een ondermaatse toon. De eerste opera-avond van het festival was een teleurstellende nieuwe productie van Salome, zonder ook maar één hoogtepunt.
Vorige week werd Zwitserland opgeschud door een geweldige overwinning van het nationale team tegen Spanje, tijdens het WK voetbal in Zuid-Afrika. Een historisch moment voor de confederatie, dat de aandacht van de mensen van het operagebeuren afleidde.
Voor dit moment is dat gebrek aan aandacht maar beter ook. De première van Salome, met een bijzonder kleurloze en smakeloze muzikale leiding van Christoph von Dohnányi en een buitengewoon oninteressante regie van Sven-Eric Bechtolf, is beter af in de vergetelheid.
De decors (een kale danshal?) en de kostuums (stijl jaren ’20) waren toevertrouwd aan Rolf en Marianne Glittenberg, die vaker met Bechtolf gewerkt hebben en dus een gevestigd team vormden. Het resultaat was routinematig: geen van hen leek ernaar te streven levendig theater te maken met hun steriele, intellectuele concept van deze Salome.
In het programmaboek viel iets te lezen over een ‘Dekonstruktion des Christentums aus dem Geiste der Antike’. Erg snobbistisch en intellectualistisch, een benadering waar ik de zin niet van inzag. Volgens Umberto Eco zou een criticus in dat soort gevallen voor de ‘silenzio tecnico’ moeten kiezen: niet praten over iets dat je niet kunt prijzen.
Misschien dat er één interessante scène was. Nadat Jochanaan (Egils Silins) eindelijk terug onder de grond werd gestopt, zag Salome de page (Andrea Schwenderer, de beste zanger van de avond) de dode Narraboth (Christoph Strehl, gelukkig eindelijk tot zwijgen gebracht) op de mond kussen. Precies op dat moment verbeeldde de contrafagot Salome’s vaste wil om de profeet te kussen, dood dan wel levend. Een ongewone scène die anticipeerde op Salome’s necrofilie (en het ook een beetje afzwakte).
Als ik bij Eco zou blijven, zou mijn recensie nu ten einde zijn. Salome werd vertolkt door Gun-Brit Barkmin, een sopraan die enorm succes had in Berlijn, maar bij de Komische Oper. Hoewel Von Dohnányi, die in zijn lange carrière zelfs Birgit Nilsson dirigeerde, in een interview stelde dat ze de ideale stem heeft voor de rol, was de realiteit dat ze overbelast, ongemakkelijk en geremd in het hoge register klonk.
Niemand om haar heen deed het beter dan een routinematige, provinciale voorstelling. Rudolf Schaschnig maakte van Herodes een puur gesproken rol, wat iets anders is dan ‘parlando’, terwijl Dalia Schaechter als Herodias de enige interessante en goed geplatste noot van de avond zong, uitgerekend op de woorden ‘Er soll schweigen!’.
Omdat er een aparte danseres (Silvia Schori) werd ingezet om de dans met de zeven sluiers uit te voeren, hoopte ik dat er iets zou gaan gebeuren. Jammer genoeg greep Von Dohnányi de kans niet aan om de avond op gang te helpen, zodat de actie op het toneel de climax van slechte smaak bereikte. Ik kan me een veel spannender en originelere buikdans herinneren in een Arabisch restaurant in Duitsland.
Na afloop reageerde het publiek met beleefdheid. Eén keer werd de cast teruggeroepen, dat was genoeg voor de mensen die nog klapten. Ikzelf zal moeten wachten op de volgende wedstrijd van de Zwitserse Nati om wat spanning te voelen. Of op één van de volgende avonden van de Festspiele, want er staat gelukkig nog veel op het programma.
Zie voor het volledige programma de website van de Zürcher Festspiele 2010.
Alessandro Anghinoni is correspondent van Place de l’Opera in Berlijn en Zürich. Hij is vertaler van beroep en schrijft regelmatig over opera. Voorheen voor bladen als Opernwelt, tegenwoordig op zijn blog Operello&Operella.
2Reacties
Die NZZ meint: “In dieser neuerlichen Zürcher Salome knistert gar nichts!” Schade.
Dann lieber youtube und Ljuba. Wenn schon, denn schon.