Opera uit de as van het kwaad II
Ze worden misschien niet zo snel gezien als operalanden, maar de praktijk is anders dan je denkt. Soms misschien zelfs het tegenovergestelde. Midden-Oosten-kenner Neil van der Linden zet het operaleven in enkele landen uit ‘de as van het kwaad’ op een rij. In het tweede deel van een tweeluik Azerbeidzjan, Syrië en Egypte.
Azerbeidzjan deelt in de Iraanse cultuur doordat de Azeri verspreid zijn over een groot deel van Iran (de Azeri maken een kwart van de bevolking uit) en het ooit door de tsaren op de Perzen veroverde territorium dat nu sinds de opsplitsing van de Sovjet-Unie de staat Azerbeidzjan vormt.
Ook deelt Azerbeidzjan met Iran de religie en komen enkele van de beroemde dichters in het Perzisch (en Azeri) uit wat nu Azerbeidzjan is. Onder hen de twaalfde-eeuwer Nizami (die het beroemde liefdesdrama Leyla en Majnun op schrift stelde – een paar jaar geleden de basis voor de gelijknamige opera van Rokus de Groot) en de zestiende-eeuwer Fuzuli Bagdadi.
Het land is in vele opzichten het seculiere broertje van Iran. Mede onder de Russische invloed ontstond er al vroeg een deels op Westerse leest geschoeide klassieke muziekcultuur. Mstislav Rostropovitch is in Baku geboren en de rechterhand van de Georgiër Stalin, Kirov, naar wie de Kirov-opera werd vernoemd, was ook een Azerbeidjaan.
Maar ondertussen ontwikkelde zich ook een eigen, deels op de eigen muzikale en literaire cultuur geënte operacultuur. Typisch zijn de opera’s waarin de recitatieven worden gezongen in de eigen traditie, met begeleiding van traditionele Azerbeidjaanse instrumenten: de kemanche (een verticaal bespeeld strijkinstrument), de tar (een langhals luit) en de daf (grote lijsttrom) en soms de balaban (een rietblaasinstrument, vergelijkbaar met de Armeense duduk).
De aria’s worden gezongen door dezelfde zangers met symfonische begeleiding, de koren worden gevormd door Westers-klassieke stemmen. Nog steeds razend populaire voorbeelden hiervan zijn de opera’s Leyla and Majnun (1908) en Koroghlu (1937) van de eerste grote nationale componist Uzeyir Hajibeylov en Ashig Garib van diens broer Zulfugar Hajibeyov.
Andere opera’s zijn Shah Ismail (1919) van Muslum Magomayev, Vatan (1945) van Qara Qarajev en Sevil (1953) van Fikret Amirov. Hun stijlen neigen meer naar een pan-Sovjet-idioom, van Gliere, via Prokofjev tot Sjostakovitsj (Qara Qarajev was een leerling van Sjostakovitsj), met behoud van eigen regionale traditionele melodische en ritmische elementen, wat de muziek extra interessant maakt. Noemenswaardig is dat het ASKO/Schönberg Ensemble afgelopen december Schönberg’s Erwartung in een bewerking van Faraj Qarajev (zoon van Qara Qarajev) uitvoerde.
De leidende Azerbeidjaanse componist(e) van het moment is Frangiz Ali-Zade, veel op de lessenaar bij het Nieuw Ensemble. Recent voltooide ze een nieuwe opera, Garabagh-Nama.
Syrië
Dat er een opera staat in Damascus is te danken an Sulhi Al-Wadi. Deze voorvechter van de Westerse klassieke muziek, van Iraakse adel (had met Koning Hussein op een eliteschool in Alexandrië gezeten), moest niets hebben van Arabische muziek, maar zorgde er wel voor dat talentvolle Syrische musici tegen alle politieke bezwaren in konden meedoen aan Daniel Barenboim’s East-West Diwan Orchestra, en dat er een groot, goed geoutilleerd muziektheatergebouw staat in Damascus.
Helaas brandde de nieuwe door Duitsland aangeleverde elektrische installatie van het gebouw af en werd Sulhi Al-Wadi ook nog eens ernstig ziek (maagbloedig, beroerte). Vijf jaar later was de schade hersteld, maar toen was Al-Wadi al zwaar invalide.
Nu functioneert het muziektheater goed. Zij het dat het repertoire nog op zich laat wachten. Als vooroefening is een paar jaar geleden in de stad Purcell’s Dido and Aeneas opgevoerd, met deels Engelse, deels Syrische zangers. De eerste opera in het gebouw was de Peter Brook-bewerking van Carmen, met deels Franse en deels Syrische zangers. En er zijn nu plannen voor Le Nozze di Figaro en Die Zauberflöte.
Onderhand is er een contingent goede Syrische zangers die de desbetreffende rollen kunnen zingen. Twee van prominentste zijn Lubana Al Quntar – deels opgeleid bij Mia Besseling in Maastricht en een tijd lang Koningin van de Nacht tot in Parijs en Hamburg tot sociale verplichtingen in Syrië haar terugriepen – en Rasha Rizk, de grote ster in Michiel Borstlap’s opera voor Qatar, Ibn Sina (Avicenna), en een goede Schubert-sopraan. Ze zong ook in fragmenten uit Lijsje Flepkous, door Camerata Trajectina gespeeld in Aleppo en Damascus ter gelegenheid van een Nederlands programma voor de viering van 400 jaar betrekkingen tussen Nederland en Aleppo in 2007.
In Nederland geniet nog een andere Syrische operazanger bekendheid: Basem Al-Khoury, als tenor afgestudeerd aan het Haagse conservatorium. Van oorsprong is hij bespeler van de qanun, de Midden-Oosterse citer, en als zodanig treedt hij geregeld op met bijvoorbeeld het Nieuw Ensemble.
Egypte
In Syrië mag de operapraktijk een nieuwkomer zijn, Nederland past enige bescheidenheid vergeleken bij Egypte, waar eerder een operatheater stond dan in Amsterdam: het Khedive Opera House, waarvoor Verdi zijn Aida schreef, dat in 1871 in première ging.
Op drie dagen na precies honderd jaar na die première werd het oude houten gebouw in de as gelegd. Cairo had in 1988 al weer een nieuw gebouw, dat was ook sneller dan in Amsterdam. Helaas op een andere plek, zodat we niet kunnen zeggen dat het gebouw uit de as is verrezen. Toch vermeldenswaard in dit artikel, ook al maakt Egypte geen deel uit van Bush’ as van het kwaad.
Informatie over de operageschiedenis van Azerbeidzjan in de twintigste eeuw is te vinden via deze link.
Lees ook dit artikel uit de New York Times over een bewerking van de opera Leyli en Majnun door een ensemble met de cellist Yo-Yo Ma, de Russisch-Israelische violist Jonathan Gandelsman en vader en dochter Alim en Fergana Qasimov, wereldberoemde Azerbeidzjaanse zangers.